Ruiterstraat 16
In 1839 verhuisde de Joodse familie Enthoven van Den Haag naar de Ruiterstraat in Zaltbommel, waar Marcus een fabriek van spijkers en vertinde ijzerwaren opzette. Het was een soort filiaal van de pletterij die zijn broer Lion Enthoven (1787-1863) had in Den Haag.
In het eerste kwartaal van de 19e eeuw stagneerde de economische ontwikkeling van de regio Zaltbommel met als gevolg werkloosheid en armoede. Het geld dat in de stad verdiend werd, verdween grotendeels in de zakken van de regenten en buiten de stad wonende grootgrondbezitters. Voor een aantal gegoede Bommelaren was deze toestand niet acceptabel. Er werd een aantal ‘bedrijven voor de armen’ aangetrokken. Om dit te realiseren betaalden Bommelse contribuanten per jaar een bepaald bedrag. Bedrijven die in dit kader hun deuren openden waren onder andere een hoedenfabriek, een stijfselmakerij, een knopenfabriek, een wol- en sajetspinnerij en ook de spijkerfabriek van Marcus Enthoven (1).
In november 1838 nam de gemeenteraad van Zaltbommel kennis van het plan van Marcus Enthoven uit ’s-Gravenhage om te starten met een fabriek van allerlei soorten spijkers en vertinde ijzerwaren. Hij kwam met B & W overeen om voor de tijd van vijf en twintig jaren het bedrijf in Bommel te houden als hem de eerste acht jaren 700 gulden en de daarop volgende jaren 600 gulden subsidie kon worden toegezegd. Van zijn kant zou hij dan 15 tot 25 mannen werk verschaffen en dat minstens gedurende een kwart eeuw. Hoe vond het stadsbestuur nu de middelen voor deze subsidie? Het voorstel was besproken met de regentencolleges van Bommels godshuizen. Het Gasthuis zou de eerste acht jaren 400 gulden en de daarop volgende zeven jaren 300 gulden per jaar geven en de ‘Algemene Armen’ droegen jaarlijks 100 gulden af aan het Gasthuis. Op zijn beurt moest het Weeshuis over die perioden respectievelijk 200 en 150 gulden per jaar betalen.
Marcus Enthoven vroeg daarnaast vrijdom van stedelijke accijns op de steenkool die hij voor de fabriek nodig had. De raad wees dit vooralsnog van de hand, wel mocht hij later gedeeltelijke restitutie vragen van accijns op de voorradige hoeveelheid steenkool. (2)
In januari 1839 tekende Marcus ten overstaan van notaris Dirk van Schaik het koopcontract van een woonhuis, pakhuis, schuur, erf en tuin, gelegen aan de Ruiterstraat nr. 16 en 14. Het pakhuis had een eigen uitgang in de Strikstraat. De koopsom bedroeg 5.500 gulden, te betalen aan eigenares Anna Maria Verploegh, die haar zoon Meester Thomas Theodorus Hendrikus van Benthem van den Bergh, advocaat en stadssecretaris, had gemachtigd voor haar op te treden. De nieuwe eigenaar mocht per 1 mei beginnen met de bouw van de fabriek. Naast de Ruiterstraat kocht Marcus Enthoven een schuur met erf, gelegen in de Kerkstraat voor een bedrag van 300 gulden.
Het gemeentebestuur deed veel om het bedrijf tot bloei te laten komen en daarmee de werkgelegenheid in stand te houden of uit te breiden. Ook door de regenten van het Algemene Armenbestuur werd er regelmatig op toegezien dat de fabriek een behoorlijk aantal armen en werklozen in dienst had. Op de gemeenteraadsvergadering van 13 januari 1840 werd een ingekomen stuk van de regenten besproken. Deze vonden dat in de fabriek van Enthoven onvoldoende werk werd verschaft. Burgemeester Thooft kwam echter krachtig in verweer en kreeg een groot deel van de raad mee voor handhaving van de toegezegde subsidie (3).
In 1840 had de fabriek 47 arbeiders in dienst die gezamenlijk 86,35 gulden per week verdienden (4). In 1844 vormde de fabriek met 90 arbeiders de grootste werkverschaffing in de hele omtrek. De zaken gingen kennelijk goed, er werkten zelfs een boekhouder en een magazijnknecht (5). Uit de staat van werklieden in het jaar daarop blijkt dat de fabriek van Marcus niet alleen spijkers fabriceerde: 28 Bommelaars en 17 arbeiders van elders maakten spijkers, verder waren er 17 ketelmakers uit Bommel en 6 van elders, 16 smeden uit Bommel en 6 uit de dorpen in dienst. Ook werden kachels gemaakt. Bovendien zouden er 10 jongens in opleiding komen (6).
In 1847 verdiende een blaasbalgtrekker op de spijkerfabriek wekelijks 2,75 gulden waar 65 cent huishuur van af ging (7).
De regenten van de ‘Algemeene Armen’ schreven op 9 maart 1849 aan het stadsbestuur van Zaltbommel van arbeiders op de spijkerfabriek te hebben gehoord dat er al verscheidene weken geen werk voor hen was. Zij gingen zelf poolshoogte nemen. Die dag troffen zij echter slechts dertien Bommelaars aan die spijkers maakten. Marcus Enthoven was hier in het geheel niet van gediend. Hij laat aan de notabelen weten zijn arbeiders uitdrukkelijk gelast te hebben niemand zonder zijn schriftelijke toestemming tot fabriek en magazijnen toe te laten ‘en bij het geval dat Regenten zich weder dusdanige zelfs schandelijke daden en aanmatiging mogten veroorloven, hen door de strengste middelen en op de onzachtste wijze mijne fabriek uit te werken.’
Regenten rapporteren het geval met de brief van de fabrikant aan B & W en deze vragen Marcus om een verklaring. Deze schrijft dat het rapport der regenten gebaseerd is op ‘in zijn geheel onware punten’. De ‘onwettige opname’ heeft zich beperkt tot één lokaal en tot deze aanmatiging zijn zijns inziens de regenten niet gerechtigd. Verder herinnert hij er aan dat in alle landen vorig jaar een handelscrisis heeft geheerst, mede door de oorlogen van Denemarken en Duitsland. Daarom kon men niet naar die landen exporteren, zodat vele fabrikanten hun personeel moesten inkrimpen.
Na aldus de conclusies van regenten van de ‘Algemeene Armen’ gelogenstraft te hebben, roept Marcus Enthoven op zijn beurt de hulp van B & W in. Hij hoopt dat het college kan voorkomen dat zijn arbeiders zich niet de grootste tijd van het jaar met landarbeid bezig houden en pas tegen de winter weer naar de fabriek in de Strikstraat komen. Marcus schrijft zich te willen verbinden ‘aan zoo vele armoedige jongelingen werk te verschaffen als door tusschenkomst van U edelachtbaren aan mij zullen gezonden worden, mits deze almede genoodzaakt worden gedurende ten minste een jaar achtereenvolgens op mijne fabriek te verblijven.’
In 1850 had de fabriek 70 arbeiders in dienst; veel van de export ging naar Hannover en de Duitse Hanzesteden. In dat jaar had Zaltbommel 3680 inwoners waarvan circa 220 joden.
In maart 1867, op 71-jarige leeftijd, wenste Marcus zich uit de vennootschap terug te trekken en het bedrijf over te laten aan zijn jongste zoon Hendrik Samuel Enthoven (Ivo). Er vond een scheiding plaats waarbij Marcus alle roerende, en Hendrik Samuel alle onroerende goederen kreeg. Onder de roerende goederen werden verstaan de koopmanswaren. De gebouwen stonden omschreven als: een klein huisje, een groot huis met tuin, twee smederijen, twee fabrieksruimten, twee pakhuizen en een koetshuis. Bij de verdeling kreeg Hendrik Samuel bovendien nog 2.456 gulden aan contanten.
In 1874 verhuisde Marcus Enthoven naar ’s-Gravenhage. Hij overleed vier jaar later op 23 november 1878 en werd op de joodse begraafplaats aan de Scheveningseweg begraven. De totale nalatenschap van Marcus bedroeg 23.096,76 gulden, waarvan 2.600 gulden als legaten vrij van rechten aan dertien kleinkinderen werd vermaakt, en de rest verdeeld over de erfgenamen.
Onder leiding van Hendrik Samuel Enthoven (Ivo), die getrouwd was met Sophia Catz, werd het bedrijf nog uitgebreid met een emailleerfabriek (in de Strikstraat) maar in de negentiger jaren bleek het bedrijf te kleinschalig om te overleven. Op 22 mei 1895 viel het doek over de industriële onderneming aan de Ruiterstraat-Strikstraat en werden alle bezittingen geveild. Het hele bezit werd daartoe in kavels verdeeld. Op basis van de beschrijving van de te veilen goederen is een schets van de gebouwen te reconstrueren.
Aan de Ruiterstraat lag het woonhuis (nummer 1 op de tekening). Op de hoek Ruiterstraat-Strikstraat stond Ruiterstraat 18. Dit hoorde niet tot de bezittingen van Enthoven. Aan de Strikstraat lag een gebouw waarin ondergebracht waren een magazijn en een machinekamer (nummer 3). Verder naar het zuiden (de Strikstraat in dus) stond het kolenpakhuis en de ijzersmederij (nummer 4). Nog verder de Strikstraat in stond de spijkerfabriek en koetshuis (nummer 5) en nog verder de emailleerfabriek (nummer 6) met schoorsteen. De nummers 7,8 en 9 waren niet bebouwd. Dit was de situatie rond 1895.
Bronnen
1. Jong, EJ de, Geschiedenis van de Ruiterstraat 16 Zaltbommel van 1700-1984. Delft 1984
2. Brabants Dagblad 2 mei 1985, ‘Zaltbommel negen eeuwen middelpunt’, nr. 635
3. Brabants Dagblad 12 juni 1985, ‘Zaltbommel negen eeuwen middelpunt’, nr. 641
4. Brabants Dagblad 28 augustus 1985, ‘Zaltbommel negen eeuwen middelpunt’, nr. 652
5. Brabants Dagblad 18 juni 1986, ‘Zaltbommel negen eeuwen middelpunt’, nr. 695
6. Brabants Dagblad 24 december 1986, ‘Zaltbommel negen eeuwen middelpunt’, nr. 722
7. Brabants Dagblad 20 mei 1987, ‘Zaltbommel negen eeuwen middelpunt’, nr. 742
De meeste gegevens zijn ontleend aan:
Enthoven PH. Kroniek van het geslacht Enthoven. Koninklijk Nederlandsch Genootschap voor geslacht- en wapenkunde/Walberg Pers 1999
Mei 2017