Ruiterstraat 10
Gerard (Gerhardus Johannes) Heijligers 1803-1875
Gerard was het vijfde kind van Johannes Hendricus Heijligers (1763-1819), en Maria Catharina Geestman (1774-1882). De ondertrouwakte van zijn ouders luidde: vader, ‘lakenkoper komend uit Raijen, ouders doot’….
Aan het einde van de 18e eeuw was Gerard’s vader, zoals veel Hollanders, uit Geldren Pruisen verbannen en naar Amsterdam gekomen. Vaak werd bij inschrijving in de gemeente ‘ouders doot’ opgegeven, daar anders de kans groot was om teruggestuurd te worden. Ook Maria Catharina Geestman’s ouders waren immigranten uit Duitsland.
Toen de onvermogende kleermaker in 1793 aangifte deed van zijn huwelijk en ook toen deze in 1803, in het geboortejaar van Gerard, de eed aflegde als poorter van Amsterdam, deed hij dat in het prachtige stadhuis van Amsterdam. Enkele jaren later had de opheffing van de V.O.C. (1799) en de Franse bezetting het land in armoede gebracht. Het stadhuis was in beslag genomen door Koning Lodewijk Napoleon en verheven tot koninklijk paleis. Het zou na de bevrijding in 1813 nog tientallen jaren duren voordat de welvaart in de stad kwam.
Het is bijzonder dat in die arme tijden het kleermakersgezin het hoofd boven water hield. De tijdsomstandigheden waren aan die gedwongen eenvoud niet vreemd.
In de jaren 1794 tot 1809 werden 8 kinderen geboren en zij groeiden op in de Bethaniën buurt. Het vierde kind overleed enkele dagen na de geboorte. De vier zonen vertrokken naar Nederlands Indië om carrière te maken, twee als militair en twee als ambtenaar.
Gerard’s oudste broer, Joseph (Josephus Balthasar, 1796-1859), werd – nauwelijks 15 jaar oud – ‘Apprenti Marin’ en maakte omstreeks 1813, na de Franse bezetting de overstap naar het leger. Hij nam deel aan de campagne voor het beleg van Naarden en in oktober 1815 vertrok hij van Texel per korvet, Zr.Ms. ‘Ires’, via Ceylon naar Batavia. Deze reis duurde 7 maanden. Tot aan zijn pensionering in 1835 diende hij bij de Artillerie Oost Indië op Sumatra en Java en verkreeg de titulaire rang van Luitenant Kolonel Oost-Indisch Leger. Joseph werd in augustus 1843 benoemd tot Ridder der Militaire Willemsorde 4e klasse.
In november 1819 trad Joseph in Soerabaja in het huwelijk met de achttienjarige Antonia Francina van der Hoff. Op 13 oktober 1828, enkele maanden na de geboorte van hun zesde kind, Antoine François (Antoon), overleed zijn vrouw.
Antoon François Heijligers (1828-1897) was ‘een kunstenaar die heel direct zijn inspiratie zocht in de Hollandse genrestukken van de 17e eeuw. Vooral zijn fijn geschilderde binnenhuisjes en figuurstukken doen wat sfeer en onderwerp betreft denken aan het werk van Pieter de Hooch. In het kleurgebruik en de uitwerking van de figuren toont hij zich een onafhankelijk en vaardig schilder. Heijligers werd geboren in Nederlands Indië en woonde en werkte daarna voornamelijk in Geertruidenberg, Brussel en Den Haag.’
In december 1830 hertrouwde Joseph te Batavia met de zestienjarige Betsy (Anna Elizabeth van Weelderen, 1814-1899).
Uit dit huwelijk werden 11 kinderen geboren, waarvan er 3 jong overleden. Omstreeks 1836, na Joseph’s pensionering ging het gezin Heijligers-van Weelderen eerst wonen in Ravenstein en vestigde zich in mei 1847 te Geertruidenberg (garnizoensstad). Van de tien zonen kozen er zes voor een militaire loopbaan. Na een korte opleiding vertrokken zij op vijftienjarige leeftijd naar Nederlands Indië en maakten eervolle militaire carrières. Vele nazaten zijn in Nederlands Indië gebleven. Joseph overleed te Geertruidenberg op 2 oktober 1859 in de leeftijd van 65 jaar. Ook daarna onderhielden de families uit de Ruiterstraat en ‘Geertruidenberg’ nauwe banden.
Gerard’s oudste zuster Maria (Maria Johanna, 1794-1876) bleef ongehuwd en was de ene zes maanden bij haar broer Joseph te Geertruidenberg en de andere zes maanden in de Ruiterstraat, alwaar zij ’t liefst was. In de jaren 1861-1870 woonde Maria, na het overlijden van haar broer Joseph bij haar schoonzuster Betje/Betsy te Geertruidenberg. De laatste jaren van haar leven verbleef zij op Huize Valk en Heining bij de kinderen van haar overleden zuster Caroline de Maret-Heijligers. Maria overleed één jaar na haar broer Gerard, 1876, en werd bijgezet in de grafkelder van de familie de Maret-Heijligers op de R.K. begraafplaats te Loenersloot.
Gerard had een bijzondere band met zijn oudere zuster Caroline (Maria Catharina Carolina, 1798-1862) en haar kinderen. Hierop wordt nader ingegaan bij ‘Cultures Nederlands Indië (indigo)’. Over zijn andere zuster Catharina Maria, gedoopt op 12 januari 1800 in de R.K. Kerk De Lely te Amsterdam, is verder niets bekend; aangenomen wordt dat zij jong overleed.
Gerard’s jongere broer Carolus (Carolus Johannes, 1804-1840) trad op zijn negentiende in dienst als soldaat bij de Infanterie. Hij was betrokken bij de opstand in België (1830) en de Citadel van Antwerpen. In 1832-1833 was hij krijgsgevangene in Frankrijk, twee jaar later volgde overplaatsing naar Veere en scheepte hij zich in op de ‘Middelburg’ (driemaster). Na een reis van zeven maanden werd hij na aankomst te Batavia geplaatst bij het 3e ‘Batiljon Infanterie’. Carolus overleed in 1840 op zesendertig jarige leeftijd op de thuisreis aan boord van de ‘Johanna’. Hij werd onderscheiden met de Medaille van de Citadel van Antwerpen wegens blijken van meer dan gewone moed bij het beleg van de Citadel.
Gerard’s jongste broer Henri (Johannis Hendricus, 1809-1839) vertrok op jonge leeftijd naar Nederlands Indië als gouvernementsklerk en werd later notaris te Sambos (West Borneo). Tijdens ziekteverlof in 1839 overleed Henri op dertigjarige leeftijd te Amsterdam.
De jongste zuster Joanna (Joanna Maria, 1807-1887) was (wollen-) naaister en woonde op Nieuwe Nieuwstraat 40 te Amsterdam. Zij bleef ongehuwd en kwam naar de Ruiterstraat voor langere periodes. Op latere leeftijd woonde zij bij haar nicht de Maret op Huize Valk en Heining. Joanna overleed in 1887 en werd bijgezet in de familiegrafkelder de Maret-Heijligers te Loenersloot.
Nederlands Indië en huwelijk
Gerard vertrok op drieëntwintigjarige leeftijd (1826) – zijn ouders waren overleden – naar Batavia. Hij begon zijn ambtelijke loopbaan bij de afdeling Vendutieën, Departement van Financiën en doorliep de rangen 1e klerk, 2e commies en 1e commies. Vanaf 1828/29 was hij werkzaam bij de Algemene Rekenkamer ressorterend onder Financiën.
Op 19 januari 1830 huwde Gerard met Isabella Allardina Vermeulen (1809-1900) – eerst in de Rooms Katholieke Kerk en daarna in de Nederlands Hervormde kerk – in Batavia. Isabella vertelde daarover aan haar kleindochter vol trots: ‘Wij reden in de Staatsiekaros getrokken door 4 koolzwarte paarden van mijn oom Chassé, Raad van Indië (Vice-President Hoge Raad), broer van Chassé van den Citadel van Antwerpen (verdediging ten tijde Beleg van Antwerpen 1830), etc.’
Isabella’s familie
Haar ouders, Rijk Peter Vermeulen Azn. (1785-1832) en Louise Carolina de Roock (1789-1864) stamden uit een bekende Bommelse familie en een Gelderse regentenfamilie en woonden, voor hun vertrek naar Nederlands Indië, in de Ruiterstraat – nummer onbekend – te Zaltbommel.
Isabella’s jongste kleindochter Belle jr. tekende op: ‘Grootma, als vierjarige op de arm van haar moeder, aan het einde van de tweede Franse bezetting (1794-1814) – zag in de vroege ochtenduren van 14 december 1813 – de paarden van de Franse cavalerie (Napoleon) stilletjes met aardappelzakken om de hoeven vertrekken uit het koetshuis (pand no. 8), terwijl de Kozakken aan de overkant van de Waal stonden.’
Isabella’s vader Rijk Peter Vermeulen Azn. (1776-1832) was na zijn rechtenstudie eerst schepen, commies-griffier van het Vredegerecht te Zaltbommel en wijnkoper. Daarna volgde in 1820 de benoeming voor de Dienst van Oost Indië tot Ambtenaar der derde klasse. Een jaar later volgde de benoeming tot buitengewoon Lid van de Raad van Justitie en nog geen jaar later tot gewoon Lid.
In december 1820, toen Isabella 11 jaar was, vertrok het gezin Vermeulen per (zeil)schip ‘Jan en Cornelis’ (bouwjaar 1796) met kapitein Duyff om De Kaap naar Batavia. Deze reis duurde ongeveer zes maanden.
Isabella had een oudere broer Arnold (Arnoldus Rijk Vermeulen, 1808-1864) en een jongere broer Theodorus Steven Schull, geboren november 1816, die enkele maanden na de geboorte overleed. Zij had ook twee zusjes, Louise (Theodora Louisa, 1818-1850) en Pietronella (Pietronella Albertina Frederica, 1820-1821), die enkele maanden na aankomst in Batavia stierf.
Isabella’s vader, Rijk Peter Vermeulen Azn. overleed op 24 december 1832 te Batavia. Isabella’s moeder, Louise Carolina Vermeulen-de Roock, keerde zeven jaar later, in 1839, met de ‘Neptunus’ terug uit de Oost en ging wonen op Kerkstraat 173, Zaltbommel. In 1850 verhuisde zij – na het overlijden van haar dochter Louise Happel – naar de Waterstraat waar zij in 1864 in de ouderdom van vijfenzeventig jaar overleed.
Isabella’s zuster Louise (Theodora Louisa Vermeulen) huwde in Batavia op 2 juli 1834 met Pieter Jacobus Happel. Hun dochter Gerarda Johanna werd aldaar op 26 juni 1836 geboren.
Op de rede van Brouwershaven aan boord van het schip, waarmee het gezin Happel-Vermeulen van de Oost naar Holland was gereisd, overleed Louise op 11 october 1850. Louise’s man Pieter Happel met dochtertje Gerarda vonden onderdak in de Ruiterstraat totdat het noodlot opnieuw toesloeg. Want twee maanden later op 22 december 1850 stierf Pieter Happel in de leeftijd van 46 jaar.
Het toeval wil dat vijf dagen later op de Ruiterstraat Isabella beviel van haar twaalfde kind, Jules (Julius Cornelis Theodorus).
Op 17 juli 1856 huwde Isabella’s twintigjarig nichtje Gerarda Happel te Zaltbommel met de tweeëntwintigjarige Godefroi Frederik François Alexander Mollinger, 2e luitenant 3e Regiment der Infanterie uit Den Haag. Ook zíjn ouders waren overleden. Speciale toestemming voor het huwelijk was vereist van de Minister van Oorlog en van Gerarda’s oom en voogd Hermanus Vermeulen, lid van de gemeenteraad. Vijf jaar later overleed Gerarda op vijfentwintigjarige leeftijd in Den Haag.
Een interessant detail is dat Isabella’s één jaar oudere broer, Arnold Rijk Peter Vermeulen een vermogend man werd en in latere jaren één van de grote huizen aan de N.W. zijde van het Buitenhof te Den Haag bewoonde. Arnold huwde drie keer en overleed in 1864 op zesenvijftigjarige leeftijd. Volgens Isabella’s jongste kleindochter Belle jr. liet hij voor die tijd aanzienlijke legaten na, onder andere aan zijn neef en petekind Arnold Heijligers, aan zijn zwager Frederik Philips (vader van Anton en Gerard, de grondleggers van de gloeilampenfabriek Philips), zijn zwager Johan Adam Pool jr. en schoonzuster, weduwe Catharina Heijligers–Willemstijn. Ook schoonzuster Dora, die bij haar ouders woonde in de Ruiterstraat en vaak in Den Haag vertoefde, viel een aanzienlijk bedrag ten deel met de bepaling, dat gezien haar vrolijke opvattingen van ’t leven, dit op ’t grootboek geplaatst moest worden, tegen 3%, anders zou ‘Juffrouw Pleijzier’, zoals oom Vermeulen haar plachtte te noemen, ’t geld maar opmaken.
In 1836, het jaar waarin hun vierde kind Maria Elisabeth (Betsy, 1836-1921) werd geboren vertrok het jonge gezin Heijligers-Vermeulen per Nederlandse bark ‘Vijf Gebroeders’ naar Magelang, via Semarang. Alhoewel de afstand tussen Semarang en Magelang 90 km is moet het reizen met heel jonge kinderen moeilijk zijn geweest, want treinen waren er nog niet, die kwamen pas in 1839.
Gerard, was benoemd tot Secretaris der Residentie Kedoe, een ‘provincie’ op midden Java met als hoofdstad Magelang. De Secretaris had niet alleen een bestuurlijke, maar ook een rechterlijke taak. Ambtenaren waren ook belast met het toezicht op de verbouw en levering van door het Goevernement voorgeschreven gewassen, o.a. indigo, en mochten daarin persoonlijk handel drijven.
De jaren in Magelang moeten voor hem de belangrijkste zijn geweest, want naast de functie van Secretaris verkreeg Gerard ook neveninkomsten uit de indigo handel. Indigo is een plant waaruit de – kostbare – blauwe kleurstof werd verkregen voor het verven van (laken) stoffen voor o.a. uniformen. De komst van de chemische bereiding van deze kleurstof, ca. 1897, bracht hierin verandering, waardoor de handel afnam.
Eind 1843 kreeg Gerardus tweejarig verlof tot herstel van gezondheid met een verloftraktement van 2.700 gulden. Het gezin reisde per stoomschip ‘Hendrik Jan’ naar Nederland en ging in juli 1844 eerst in de Waterstraat wonen en verhuisde in 1845 naar de Ruiterstraat.
Cultures Nederlands Indië (Indigo)
Een jaar na Gerard’s benoeming tot Secretaris in 1837, kwam zijn neef Louis (Louis Jules Lambert de Maret, 1820-1880) op zeventienjarige leeftijd aan te Semarang (Noordkust Java) en vestigde zich in Djocjacarta. Louis werd met zijn oom Gerard compagnon in exploitatie van landen in het Djocjase. Hij trad tevens verplicht in dienst bij de krijgsraden der schutterij en bereikte de rang van 1e luitenant.
Louis de Maret, oudste zoon van Gerard’s zuster Caroline (Maria Catharina Carolina, 1798-1862) en Lambert Nicolaas de Maret (1787-1825), goudsmid in Amsterdam, had twee zusters Louise (Louisa Josefine Marie) en Caroline Louise. Allen groeiden op op Huize ‘Valk en Heining’, een buiten aan de Angst, Abcoude-Baambrugge. Hun vader overleed in 1825. Hun moeder Caroline hertrouwde zeven jaar later, in 1832, met Petrus Cornelius Pernis (1800-1883), muzikant. Uit dit huwelijk werden naast twee dochters, Anna Carolina Cornelia (1834-1895) en Anna Josephine (1836-1914), ook twee zonen geboren, Caen (Johannes Coenraad Cornelis, 1835-1897) en Gerardus Hendricus Pernis (1838-1911).
Uit correspondentie is bekend dat de tienjarige Jules Heijligers, 12e kind van Gerard en Isabella Heijligers-Vermeulen, zijn tante Caroline rond 1860 op ‘Valk en Heining’ bezocht. Twee jaar later, in 1862, na een ziekbed van 12 dagen, overleed Caroline te Amsterdam en werd bijgezet in de grafkelder van de familie Maret-Heijligers op de R.K. Begraafplaats te Loenersloot.
Uit de Handelingen van de Staten Generaal, Tweede Kamer, Koloniaal verslagen, blijkt dat Louis o.m. landhuurder was van de percelen Medari (indigo fabriek), Salakan Potorono (indigo fabriek) en Sorogedoog (indigo fabriek en koffie inrichting) en dat alle gronden gewettigd waren. Salakan Potorono exploiteerde hij samen met zijn halfbroer Caen Pernis en zijn neef Eduard Heijligers. Louis bleef ongehuwd en overleed na een ‘langdurig en smartelijk lijden’ in 1880 in de ouderdom van 60 jaar op Huize ‘Valk en Heining’, zoals het familiebericht luidde. Het overlijdensbericht was ondertekend door zijn jongere zuster Louise (Louisa Josefine Marie de Maret, 1822-1907). Louis werd bijgezet in de familiegrafkelder op de R.K. Begraafplaats te Loenersloot.
Louis’ zuster Louise bleef ongehuwd en onderhield nauwe banden met de Heijligers familie, zowel die in de Ruiterstraat als die in Geertruidenberg en later in Den Haag, waar zij de laatste jaren van haar leven doorbracht. Zij overleed in 1907 en werd begraven in de familiegrafkelder te Loenersloot.
Caen (Johannes Coenraad Cornelis, 1835-1897) en Gerard (Gerardus Hendricus Pernis, 1838-1911), Louis’ halfbroers, kwamen rond 1857 naar Djocjacarta. Caen werd samen met Louis landhuurder van Salakan Potorono (indigo) en geëmployeerde van ‘een onderneming’. Zij reisden meerdere malen per schip van Semarang naar Batavia en kwamen enkele keren met verlof – een bootreis van 2 à 3 maanden – naar ‘Valk en Heining’ en naar de Ruiterstraat. Zo kwamen Caen en zijn vrouw Christophine G.S. Begemann, waarmee hij in 1859 in Djocjacarta was gehuwd, per stoomschip ‘Conrad’, via Napels in 1881 terug in Nederland. De reisduur was door de opening van het Suezkanaal aanzienlijk verkort. Caen werd langdurig ernstig ziek, hetgeen blijkt uit een dankbetuiging in de krant van 1885. Hij overleed in 1897 te Den Haag.
Gerard Pernis werd employé van ‘een onderneming’, vermoedelijk die van zijn broer Caen en zijn halfbroer Louis de Maret. Hij huwde met de dochter van een gepensioneerd kapitein der Infanterie Charlotte Elisabeth Gersom (geboren 1836 te Groningen) op 27 januari 1864 te Djocjacarta. Charlotte Gersom was in maart 1856 te Soerabaja aangekomen met haar ouders. Zij overleed op jonge leeftijd. Gerard hertrouwde in 1880 te Amsterdam met Wendelina A. M. Rijff en zij kregen 5 kinderen. Gerard Pernis overleed in 1911 te Den Haag.
Naar het krantenartikel van 6 maart 1897 in de De Locomotief/het Samarangsch handels- en advertentieblad verluidde:
‘MEDARI […] zal driekwart gedeelte van het in volle werking zijnde Indigo-land Medari, administrateur de Heer H.J. Engel, eerstdaags in veiling komen. Eigenaars zijn de erven De Maret in Nederland die wegens hoogen leeftijd hun vaste eigendommen van de hand willen zetten.’
Jaren 1846 tot 1875
Tot drie keer toe werd zijn (ziekte-) verlof in Nederland verlengd, maar in 1846 vertrok Gerhard Heijligers – zonder zijn gezin – per stoomschip ‘Rhoon en Pendrecht’ naar Nederlands Indië waar hij na aankomst op wachtgeld werd gesteld. In mei 1847 werd hij eervol ontslagen onder toekenning van een pensioen van 1.425 gulden per jaar en vrij transport naar Nederland waar hij met Kerst datzelfde jaar in de Ruiterstraat terugkeerde. Het mag duidelijk zijn dat hij met zijn neef Jules de Maret zijn ‘indigo’ zaken bleef regelen.
Definitief terug uit Ned. Indië verkreeg in 1850 Gerard de Ruiterstraat in eigendom. Hij werd ijzerwarenfabrikant, vermoedelijk met zijn buurman Enthoven van Ruiterstraat 16, en Lid van de gemeenteraad van Zaltbommel van 1851 tot 1867, Regent van het Bommelsch Gasthuis, bestuurslid van Sociëteit ‘de Verdraagzaamheid’ en Voorzitter van de Commissie voor de Restauratie van de toren van de Sint Maartenskerk (1867).
Op 28 october 1863 was Gerard als gemeenteraadslid getuige bij het huwelijk van de Bommelse Suzanne Leenhoff (1829-1906), pianiste, en de Franse kunstschilder Edouard Manet (1832-1883). Een ontmoeting van Suzanne’s vader, Carolus A. Leenhoff, beiaardier, met de componist Franz Liszt, die het carillon van de Gasthuistoren van Zaltbommel hoorde vanaf de boot op weg van Keulen naar Rotterdam, had Suzanne in contact gebracht met de familie Manet.
Gerard overleed op 2 november 1875 en werd begraven op de begraafplaats Bossche Poort, Zaltbommel. Uit de nalatenschap verkreeg zijn vrouw Isabella Allardina Heijligers-Vermeulen de Ruiterstraat in eigendom.
Kinderschaar en Bommelse families
Een kleindochter tekende op: ‘Toen het eerste kind werd geboren, sprak de dokter tot Grootpa H., dat zijn vrouwtje zeer zwak was en ’t wel bij één kinder zou blijven’. Nadien kwamen er nog 12 en het zwakke Grootmoedertje werd 90 jaar.
De huwelijken van de (klein-) kinderen zouden de banden en relaties met bekende Bommelse families, zoals Philips, Pool, van Kuyk, Esser-Bowier, Lenshoek, Thooft, de Kanter, van Anrooy en ook Vermeulen verbreden en versterken.
In Nederlands-Indië (1831-1844) werden acht kinderen geboren: Louise, Gerard, Eduard, Betsy, Charles, Richard Theodor, Willem Richard en Isabella Maria.
Louise (Maria Louisa Isabella Theodora, 1831-1917) werd te Batavia geboren, groeide op te Magelang en in de Ruiterstraat. Zij verruilde in 1859 de Ruiterstraat voor Middelburg, na haar huwelijk in Zaltbommel met Boudewijn Anthony Fokker (1817-1881), lid Fa. Fokker, koopman en gemeenteraadslid van Middelburg. Zij kregen 7 kinderen. Na het overlijden van haar man verhuisde Louise naar Amsterdam en later naar Den Haag, waar zij in de leeftijd van 86 jaar overleed.
Gerard (Gerardus, 1832-1862), de oudste zoon werd geboren in 1832 te Batavia en groeide op in Magelang en in de Ruiterstraat. Hij keerde terug naar Ned. Indië als planter op Vorstenbosch en werd controleur 3e klasse van het Binnenlands Bestuur en civiel gezaghebber van Poear-Datar (Sumatra Westkust). Hij bleef ongehuwd en overleed te Kotta Tingi op negenentwintigjarige leeftijd.
Eduard (Eduard Joseph, 1833-1896), geboren te Batavia, was – toen zijn ouders nog in Magelang waren – in 1842 vooruit gereisd naar Holland en werd in de kost gedaan bij zijn oom Joseph en tante Betsie in Ravenstein/Geertruidenberg. Hier kreeg hij een Rooms Katholieke opvoeding, maar na terugkeer van zijn ouders werd hij snel naar de Ruiterstraat gehaald om Nederlands Hervormd te worden opgevoed. Hij deed belijdenis in de St. Maartenskerk van Zaltbommel, evenals al zijn broers en zusters.
Op twintigjarige leeftijd, in 1853, verliet Eduard de Ruiterstraat en vertrok met zijn neef Louis de Maret naar Semarang en werd landhuurder van Salakan Lor (koffie, suiker en indigo) en mede landhuurder van Sorogedoog. In 1866 met verlof, huwde hij in Den Haag met Jonkvrouwe Constance Henriette Jacqueline Wilhelmine van Harencarspel (1850-1916) om samen twee jaar later naar Djocjocarta te reizen. Hun dochter Georgette werd aldaar in 1868 geboren. Vijf jaar later, in 1873, keerde het gezin terug en nam hun intrek in de Ruiterstraat. Zijn vrouw Wilhelmine en dochter Georgette vertrokken in 1880 naar Den Haag. Datzelfde jaar werd de echtscheiding uitgesproken.
Georgette zou negen jaar later met de handschoen trouwen met Theodorus E.W. van Dompseler, marine officier. Het echtpaar verbleef meerdere malen in Nederlands Indië en reisde onder andere met het SS ‘Gedé’. Of Georgette’s vader Eduard ooit terug is geweest naar Nederlands Indië is niet bekend, wel had hij voor Salakan Dor een administrateur aangesteld. Zo maakte zijn schoonzoon, T.E.W. van Dompseler als gemachtigde van Ed.J. Heijligers met een advertentie in de ‘Locomotief’ in 1894 bekend dat de heer G.L. Dorrepaal werd opgevolgd door de heer G.A.F. Leijssius, administrateur van Salakan Lor te Djocjacarta.
Eduard bracht zijn laatste jaren door in Parijs en overleed in 1896.
Betsy (Maria Elizabeth, 1836-1921), woonde vanaf haar 8ste jaar in de Ruiterstraat tot aan haar huwelijk in 1857 met Frederik/Frits Philips (Benjamin Frederik David, 1830-1900). Deze fabrikant, bankier en handelaar in tabak en koffie woonde met zijn gezin op Markt 594-595. Zij kregen 10 kinderen, waarvan de oudste zoon Gerard (Gerard Leonard Frederik, 1858-1942) en de jongste zoon Anton/Ton (Anton Frederik, 1874-1951), met hun vader als geldschieter, de Philips gloeilampenfabriek oprichtten.
Frederik Philips nam een centrale plaats in binnen de familie, vooral na het overlijden van zijn schoonvader Gerard Heijligers. Hij was de steun en toeverlaat – de pater familias – hetgeen wordt bevestigd in de notariële akten en die van de burgerlijke stand.
Daags na het overlijden van zijn schoonmoeder Isabella Heijligers-Vermeulen van de ‘Ruiterstraat’, overleed op 12 juni 1900 Frederik Philips.
Betsy Philips-Heijligers overleed in 1925 op vijfentachtigjarige leeftijd te Hilversum. De erfgenamen gaven uitvoering aan de wens van hun moeder om aan haar jongste zuster Dora, ‘Juffrouw Pleijzier’, een lijfrente van zevenhonderdvijftig gulden per jaar uit te keren.
Frederik’s en Betsy’s zoon Anton/Ton onderhield nauwe banden met zijn neef Theo Heijligers, rechter/raadsheer bij de Gemengde Rechtbanken in Egypte. Anton/Ton Philips bezocht in 1937 de Philips fabriek in Egypte en logeerde bij zijn neef Theo en nicht Zus/Heleen in Alexandrië.
In de Tweede Wereldoorlog heeft Anton/Ton vanuit New York, voor zijn neef Theo, bemiddeld bij de repatriëring van Theo’s dochter Isabella en haar zoontje Theo Doorman vanuit Australië naar New York.
Charles (Charles Louis, 1837-1883) werd te Kedoe, Magelang, geboren en bracht zijn jeugd door in Magelang en in de Ruiterstraat. Na zijn rechtenstudie in Leiden vertrok hij in 1859 op tweeëntwintigjarige leeftijd naar Soerakarta en werd landmeter. Hij had zeven erkende kinderen bij Sengrok, ook wel Minah genaamd. Of hij ooit met verlof naar Europa kwam is niet bekend. Vele nazaten zijn in Nederlands Indië gebleven.
Richard (Richard Theodoor, 1839-1841). Familie bericht uit de Javasche Courant: ‘Op heden overleed onze lieveling Richard Théodoor, in den jeugdigen ouderdom van twee en een half jaar. Magelang, G. J. Heijligers. 21 Septemb. 1841. J. A. Heijligers, geb. Vermeulen.’
Richard (Willem Richard, 1841-1844), geboren te Kedoe, Magelang, overleed enkele maanden na aankomst in de Waterstraat, vlak voor het gezin zijn intrek nam in de Ruiterstraat.
Isabella (Isabella Maria, 1842-1931), geboren in 1842 te Kedoe, Magelang. Vanaf haar 3e levensjaar woonde zij in de Ruiterstraat en huwde op 17 october 1867 met Johan Adam Pool jr., geboren in 1840 te Nijmegen.
Johan Adam Pool jr. was een zoon van Johan Adam Pool (1797-1874), procureur en Maria Louisa Noorduijn (1799-1879) uit Nijmegen.
Johan Adam’s oudste zuster Maria (Maria Helena Pool,1825-1895) was in maart 1861 weduwe geworden van Jacob Grada van Kuyk (1820-1861), steenfabrikant. Uit de nalatenschap erfde zij de steenfabriek ‘De Rietschoof’, Zuilichem, die later in eigendom zou overgaan op haar broer Johan Adam.
Maria stond alleen voor de opvoeding van haar 8 kinderen. Derhalve trokken Johan Adam – twintig jaar oud – en zijn zuster, weduwe Johanna Catharina ter Linden-Pool, beiden uit Nijmegen, bij Maria in op Ruiterstraat 438 (tegenwoordig no. 23). Ook hun zuster Elisabeth, (Elisabeth Pool, 1836-1916), die een jaar later trouwde met Cornelis Peter Lenshoek (1831-1901), de latere burgemeester van Zaltbommel, kwam van Nijmegen naar Bommel.
Maria van Kuyk-Pool en haar schoolgaande kinderen verlieten in maart 1866 definitief de Ruiterstraat voor Nijmegen. Inmiddels was hun zuster Johanna Catharina hertrouwd en had ‘Bommel’ ook verlaten.
Na hun huwelijk verruilden Isabella en Johan Adam Pool jr. de Ruiterstraat en de Ruiterstraat 438 voor Kerkstraat 354 (hoek Kerkstraat hoek Ruiterstraat) en verhuisden een jaar later naar Gamerschestraat 11.
Johan Adam jr., steenfabrikant werd pachter van meerdere steenfabrieken in de Bommelerwaard en o.m. eigenaar van de ‘Ruiterwaard’, waarvoor hij in 1898 een stoommachine aanschafte. Ook bezat de familie landbouwgronden en verpachtte deze.
Johan Adam jr. was bestuurslid van ‘Sociëteit de Verdraagzaamheid’ en mede oprichter van ‘De Harmonie’. Zelf speelde hij trombone.
Na twee vroeg overleden kinderen kregen zij twee zonen, Gerard (Gerard Johan, 1871-1950) en Boet (Johan Adam jr., 1872-1948), en een dochter Heleen (Maria Helena 1876-1966).
In 1881 trok het jonge gezin in bij hun (schoon-) moeder, weduwe Heijligers-Vermeulen in de Ruiterstraat. Daar werden nog twee kinderen geboren, die vroeg overleden.
Zoon Gerard vertrok voor zijn middelbare schoolopleiding in november 1885 naar Nijmegen en de rest van het gezin volgde de zomer daarop. Dochter Zus/Heleen volgde onder andere zang- en pianolessen, waarvoor zij later naar München ging.
In 1891 keerde het gezin Pool-Heijligers terug naar Zaltbommel en nam haar intrek op de Nieuwstraat 489 om in juni 1900, na het overlijden van haar moeder Heijligers-Vermeulen, terug te keren in de Ruiterstraat. Een jaar eerder was hun dochter Zus/Heleen al naar de Ruiterstraat gekomen.
Zoon Gerard, steenfabrikant en handelsagent woonde omstreeks 1900 in de Kerkstraat, de Nieuwstraat maar ook in de Ruiterstraat. Hij was lid van de ‘Sociëteit de Verdraagzaamheid’. Hij hield paarden in de weilanden bij de steenfabriek van zijn vader. In 1906 verliet hij definitief Zaltbommel. Hij trouwde twee keer met respectievelijk Anna Gesina van de Berg en met Pauline Kolbe.
Zoon Boet (Johan Adam jr., 1872-1948) kwam in 1897 – na zijn studie bouwkunde aan de Polytechnische School, Delft – naar de Nieuwstraat. Aanvankelijk was hij steenfabrikant. Mede ingegeven door de moeilijke economische tijden startte hij omstreeks 1898, in een schuur bij het ‘grootouderlijk’ huis Ruiterstraat, met het ontwerpen en vervaardigen van meubels. In die jaren werkte hij met zijn oudere neef Gerard Philips mee aan de ontwikkeling van de gloeilamp. Boet was de oprichter van de meubelfabriek ‘Onder den Sint Maarten’.
In 1899 huwde hij Henriëtte van Heukelom (1874-1939). In 1901 werd dochter Hetty (Henriëtte Isabelle, 1901-1993) geboren.
Toen de schuur in de Ruiterstraat te klein werd verhuisde het bedrijf eerst naar het Kerkplein. In 1902 nam hij de in financiële moeilijkheden verkerende meubelfabriek Amstelhoek te Haarlem met een filiaal in de Faubourg St. Honoré in Parijs over. Ook deed hij in import en handel van Oosterse tapijten. Datzelfde jaar vertrok het gezin naar Haarlem. Daar werd in 1906 hun zoon Johan Adam (Hans, 1906-1973) geboren. Na de verhuizing naar Haarlem verbleef dochter Hetty vaak voor langere tijd in de Ruiterstraat bij haar grootouders en tante Zus/Heleen.
In latere jaren reisde Boet veel en bezocht meerdere malen zijn zuster Zus/Heleen en neef Theo Heijligers in Alexandrië. Als verlovingscadeau voor zijn zuster ontwierp en vervaardigde hij twee kleine fauteuils. Deze zijn nog altijd in gebruik bij de familie.
In het Stadskasteelmuseum in Zaltbommel is een zaal aan ‘Onder den Sint Maarten’ gewijd.
In 1900 werd het stil in en rondom de Ruiterstraat na het overlijden op 1 juni van ‘Grootma’ Isabella Allardina Heijligers-Vermeulen, op 12 juni van Frederik Philips en in november van Jacqueline, echtgenote van Jules Heijligers.
Toen weduwnaar Jules Heijligers, twaalfde zoon van Gerard en Isabella, in 1901 tot Rechter aan de Gemengde Rechtbanken van Egypte werd benoemd kreeg Johan Adam jr. (1840-1910) de voogdij over zijn neef Theo (Adriaan Theodoor Louis Allard Heijligers).
Het echtpaar Pool-Heijligers met dochter Zus/Heleen verlieten in juni 1907 de Ruiterstraat definitief en verhuisden naar Den Haag. Johan Adam Pool jr. (1840) kwam na een bezoek aan zijn verpachte gronden in maart 1910 te overlijden aan de gevolgen van een ongeval. Bij streng winters weer was hij met zijn sjees van de dijk bij Haaften geraakt. Hij werd begraven op ‘Oud Eik en Duinen’ te Den Haag. Hun dochter Zus/Heleen trouwde in augustus 1910 te Den Haag met haar neef Theo Heijligers, beiden kleinkinderen van Grootma Isabella Heijligers-Vermeulen.
Met de opbrengst van de verkoop van de Ruiterstraat werden door Isabella Pool-Heijligers (oma’tje Pool) aan de Belvédèreweg in Den Haag drie panden (no. 3, 5 en 7) aangekocht. Deze in Engelse landschapsstijl gebouwde panden, ontworpen door J. Gort en J.C. Robbers, zijn gelegen in een stedebouwkundig en cultuurhistorisch belangrijk laat 19de-eeuws villapark (van Stolkpark) dat was ontworpen door de firma J.D. Zocher en L.P. Zocher.
De panden werden veelal bewoond door familieleden, zoals door hun kleindochter Hetty (pand no. 3) in de jaren dertig van de twintigste eeuw.
De weduwe Isabella M. Pool-Heijligers (oma’tje Pool) betrok omstreeks 1913 pand no. 5 aan de Belvédèreweg in Den Haag. Regelmatig was zij daar niet, want zij vertoefde veelal voor langere tijd in hotels in het buitenland. Tijdens zomerverlof uit Alexandrië kwamen de ‘Heijligertjes’ dan langs. Voor haar overlijden in 1930 had zij nog enkele maanden bij haar dochter Zus/Heleen in Alexandrië doorgebracht.
Na twintig jaren in de tropen werden in de Ruiterstraat nog vijf kinderen geboren: Arnold, Dora, Henri, Jules en Louis.
Arnold (Arnoldus Theodorus, 1845-1887). Na zijn jeugdjaren in de Ruiterstraat rondde hij in 1868 zijn rechtenstudie in Leiden af. In datzelfde jaar trad hij in het huwelijk met Johanna Diderica de Kanter (1846-1875) en samen reisden zij per ss ‘Kosmopoliet I’, eigenaar gebr. Blussé, naar Batavia waar Arnold leraar staatswetenschappen aan het gymnasium werd.
Uit dit huwelijk werden vier kinderen geboren.
Op verlofreis naar Nederland overleed Arnold’s vrouw te Napels. Een jaar later, in 1876, hertrouwde Arnold met Marie Elisabeth Henriette Beth (1853-1939), schilderes in Den Haag. In de jaren 1881-1887 was Arnold was eerst Referendaris op het Departement van Koloniën en daarna hoofdredacteur bij ‘Het Vaderland’ (een geavanceerd liberaal blad). Hij overleed in de leeftijd van tweeënveertig jaar. Na Arnold’s overlijden woonde zijn weduwe eerst in Noordwijk en vertrok daarna naar Brussel.
Uit dit huwelijk werden een zoon, Henri (Hendrik, 1877-1967), en een dochter, Hummy (Marie Elisabeth Henriette, 1885-1907) geboren. Deze kleinzoon van Isabella Heijligers-Vermeulen werd een bekend kunstschilder. ‘Henri Heijligers was een kosmopolitisch schilder, die in het Gooi, op de Veluwe, in Katwijk en Den Haag woonde, later enige tijd in Brussel, om tenslotte zijn laatste jaren door te brengen in Nice. Ook werkte hij in Parijs en München. De kunstenaar verwierf in ruime kring bekendheid met zijn Larense boereninterieurs, stillevens en visserstaferelen. Maar ook schilderde hij bijzonder mooie mondaine voorstellingen. Heijligers was leerling van de academie in Den Haag en volgde daarna in Parijs lessen aan de Academie des Beaux Arts en het atelier Cormon.’
Henri vertrok in 1950 naar Nice waar zijn zoon Arno werkte als vertegenwoordiger van de KLM en als honorair consul der Nederlanden.
Dora (Theodora Petronella, 1847-1935) werd geboren in de Ruiterstraat en zou daar blijven tot het overlijden van haar moeder in 1900. Dora was volgens haar neven eigengereid. Uit de nalatenschap van haar oom Arnold Vermeulen verkreeg zij in 1861 een legaat. Zij vertoefde met regelmaat bij haar familie in Den Haag en zij ging graag op reis, getuige het gepubliceerde boekje van haar hand ‘Reisindrukken’ opgedaan in Corsica, Auvergne, Capri en Napels, eind 19e eeuw, toen dit deels nog vrijwel onbekende gebieden waren.
In 1900 verliet zij definitief de Ruiterstraat, eerst voor Wiesbaden, kuuroord, daarna voor Den Haag waar zij bij familie inwoonde of kamers huurde. Na het overlijden van haar jongere broer Henri betrok zij zijn woning op de Atjehstraat 118.
Uit haar erfdeel uit de nalatenschap van haar moeder kon zij in haar levensonderhoud voorzien. De erfgenamen Philips, gerechtigden tot de nalatenschap van mevrouw M.E. Heijligers (Betsy), weduwe van de heer B.F.D. Philips (Frederik/Frits), gaven in 1921 uitvoering aan de wensen van hun moeder en zo verkreeg Dora een lijfrente van zevenhonderdvijftig gulden per jaar. Dora overleed in 1935 en werd begraven op ‘Oud Eik en Duinen’ te Den Haag.
De schilderijen van Gerard en Isabella Heijligers-Vermeulen (afbeeldingen bovenaan), geschilderd door hun neef Antoon Heijligers, werden in 1900 door Dora verkregen uit de nalatenschap van haar moeder. Na Dora’s overlijden kocht haar neef Theo Heijligers, de jongste kleinzoon van ‘Grootma’ Heijligers-Vermeulen, deze uit de boedel voor zijn dochter Julie. Later schonk Julie deze aan haar neef Olaf Heijligers, laatste mannelijke telg uit het geslacht Heijligers-Vermeulen.
Henri (Johannes Hendrikus, 1848-1925). Na zijn schoolopleiding in Bommel en aan de landbouwschool te Wageningen (1862-1869) kwam Henri terug naar de Ruiterstraat en werd steenfabrikant. Twee jaar later, in 1871, vertrok hij naar Djocjacarta en werd planter. In hoeverre hij was betrokken bij de indigo handel van zijn vader en zijn neven de Maret/Pernis is niet bekend. Na twintig jaar in de Oost keerde hij terug naar de Ruiterstraat. Hij was lid van de ‘Sociëteit de Verdraagzaamheid’. Henri bleef ongehuwd. Uit de nalatenschap van zijn moeder viel hem de helft in plaats van zijn wettelijk kindsdeel ten deel.
Henri verliet in april 1901 de Ruiterstraat en ging naar Den Haag, Atjehstraat 118. Hij hield contact met zijn zuster Dora en de (klein-) kinderen van zijn broer Jules. Hij overleed op 25 november 1925 op zijn zevenenzeventigste jaar.
Olaf Heijligers (1914-1991), kleinzoon van Henri’s broer Jules erfde een bedrag, dat hem in staat stelde te gaan studeren
Jules (Julius Cornelis Theodorus, 1850-1920). Jules was de twaalfde telg en groeide op in de Ruiterstraat en na het gymnasium ging hij evenals zijn broers Charles, Arnold, en Louis rechten studeren in Leiden. Op vierentwintigjarige leeftijd, in 1874, promoveerde hij tot doktor in de rechten op het proefschrift ‘De dronkenschap uit een strafrechtelijk oogpunt beschouwd’ en kwam hij terug naar de Ruiterstraat. Hij werd advocaat bij de arrondissementsrechtbank te Tiel.
In 1876 vond het huwelijk te Zaltbommel plaats van Jules met Jacqueline (Clara Johanna Jacoba Esser,1851-1900), dochter van Jan (Johan Adriaan Jacob Esser, 1807-1851) en Betsie (Jonkvrouwe Theodora Elizabeth Bowier, 1815-1890). Een jaar later werd hun zoon Jules jr. (Julius Cornelis Theodorus Gerhardes Johannes, 1877-1945) geboren in de Ruiterstraat. En toen deze nog geen jaar oud was, wisselde het gezin de Ruiterstraat voor Nederlands Indië. Jules, O.I. rechterlijk ambtenaar was als Substituut Griffier Rechtbank te Blora, Midden Java, aangesteld.
Jacqueline’s moeder Betsie Bowier, stamde uit de regentenfamilies Bowier en van Rensselaar. Na haar huwelijk in augustus 1847 op ‘Coudewater’ – ouderlijk huis – met Jan Esser, Oost Indisch ambtenaar, Assistent Resident van politie te Semarang, vertrokken zij naar Poerbolingo, Residentie Banjoemas. Hun eerste kind stierf bij de geboorte. Hun zoon Jan werd in oktober 1849 geboren en hun dochter Jacqueline in februari 1851. Drie maanden daarna overleed haar man in de leeftijd van achtenveertig jaar. Betsie met haar twee kinderen keerde terug op het ouderlijk huis ‘Coudewater’ in Rosmalen en in april 1852 beviel zij van haar vierde kind, Adriaan. Haar werd uit het weduwen- en wezenfonds Nederlandsch-Indië een klein pensioen toegekend. Rond 1873 verhuisde zij naar het 10 km verder op gelegen ‘Bommel’, dat bekend stond als toevlucht voor ‘Indisch gepensioneerden’ en de reputatie had een goedkoop en gezellig stadje te zijn. Het noodlot sloeg voor de derde keer toe toen zoon Adriaan, die vol hoop op een mooie carrière was overgegaan naar het Oost Indisch Leger, in februari 1875 sneuvelde in Nederlands Indië. Na het vertrek van haar dochter Jacqueline verliet ook zij Zaltbommel en woonde eerst in Den Haag en later aan het einde van haar leven in Rotterdam.
Met verlof uit de Oost, in 1882, werd in de Ruiterstraat Jules’ en Jacqueline’s tweede zoon Theo (Adriaan Theodoor Louis Allard, 1882-1951) geboren. Twee later reisde het gezin met de Rotterdamsche Lloyd per ss ‘Batavia’, gebouwd bij de Koninklijke Maatschappij ‘De Schelde’, Vlissingen (1883), naar Semarang en reisden door naar Probolingo (Oost Java).
Jules was benoemd tot lid van Justitie, voorzitter van de Landraden te Bondowoso en Djember. In de jaren 1888 tot 1893 – met ziekteverlof in Nederland – was hij referendaris bij Waterstaat en secretaris der Staatscommissie Arbeidsenquête. In 1893 volgde de benoeming tot hoogleraar aan de Indische Instelling te Delft om college te geven in de wetboeken van Nederlands Indië. Na een kortstondig ziekbed overleed zijn vrouw Jacqueline in de leeftijd van negenenveertig jaar in november 1900. Datzelfde jaar volgde de sluiting van de Indische Instelling en werd Jules benoemd tot Rechter – op voordracht van de minister van Justitie – in de Gemengde Rechtbanken te Egypte en had de eerste twee jaar zitting in Mansoera (Nijldelta, 150 km ten noorden van Caïro) en vervolgens in Caïro.
Ook hield hij zich bezig met filologische onderzoekingen en schreef een Frans werk ‘Traces du Portugais dans les principales langues des Indes néerlandaises’, waarvoor hij een hoge Portugese onderscheiding kreeg. In 1905 werd hij bevorderd tot Ridder in de Orde van de Nederlandse Leeuw.
In de zomer van 1919 bracht Jules, weduwnaar, zijn laatste verlof in Nederland door en keerde in oktober terug naar Caïro met de bedoeling een laatste zittingsperiode mee te maken en dan met pensioen te gaan. Het mocht niet zo zijn, want kort na zijn 69e verjaardag werd hij ziek. Na 19 jaren in Caïro stierf hij op 25 januari 1920 in het Italiaanse hospitaal, Abassieh, Caïro.
Zijn oudste zoon Jules jr. studeerde te Delft en werd suikerdeskundige. In het jaar van het overlijden van zijn moeder, drieëntwintig jaar oud, was hij naar Java vertrokken en aldaar 10 jaar werkzaam als suikerchemicus. Na verlof in Nederland ging hij naar West Indië, St. Kitts and Nevis.
In 1913 huwde hij met Toetsie (Pauline Agete Kalmer, 1880-1974), van Deense nationaliteit en dochter van een Deense arts aldaar.
Een jaar later werd hun zoon Olaf (Jan Karel Olaf, 1914-1991) geboren. In 1914 – in de Eerste Wereldoorlog – reisde het gezin via Nederland naar Nederlands Indië. Omstreeks 1919 keerden zij terug naar Den Haag.
Jules’ jongste zoon Theo (Adriaan Theodoor Louis Allard, 1882-1951) werd op de Ruiterstraat geboren en woonde daar de eerste drie jaar van zijn leven. In 1884 vertrok hij met zijn ouders voor vier jaar naar Probolinggo in Nederlands Indië. Terug in Nederland behaalde hij zijn gymnasiumdiploma, werd meester in de rechten en promoveerde in Leiden op het proefschrift ‘Parlementaire obstructie’. Als student was hij lid van Minerva en later ook Preases. In 1905-1906 bezocht hij zijn vader in Caïro en deed daarvan voor Minerva verslag. Drie jaar later trad hij in dienst bij het departement van Buitenlandse Zaken en in 1909 was hij voor kortere tijd als attaché aan het Gezantschap te Tanger verbonden.
In de jaren 1910-1912 was hij redacteur bij de Nieuwe Rotterdamsche Courant en woonde in Rotterdam. In 1910 huwde hij met zijn nicht Zus/Heleen Pool, dochter van Isabella Pool-Heijligers en Johan Adam Pool jr. en ging de huwelijksreis naar Venetië.
In juni 1911 werd dochter Isabella (Isabella Jacqueline Julie Jeanne, 1911-2009) te Rotterdam geboren. In 1912 vertrok Theo met vrouw en dochter Isabella naar Indië (Buitenzorg) en was werkzaam als ‘algemene secretaris’ bij de Gouverneur Generaal van Nederlands-Indië.
In 1915 werd dochter Julie (Julie Cornélie Theodora) geboren.
Tijdens de Eerste Wereldoorlog, in 1917, reisde het gezin aan boord van de ss ‘Kediri’ via Japan naar San Francisco om vervolgens per trein door te reizen naar Washington en New York, waarna de gevaarlijke zeereis via Noorwegen naar Amsterdam volgde.
In de periode van 1917-1920 was Theo voor Nederland onderhandelaar bij de totstandkoming van de Geneefse Conventie voor de uitwisseling van krijgsgevangenen en reisde meerdere malen naar Constantinopel. Daarna volgde de benoeming tot Rechter bij de Gemengde Rechtbanken van Egypte met als eerste plaatsing Mansoera en daarna Alexandrië. Later volgde de benoeming tot Raadsheer.
Theo verhuisde in 1920 met zijn gezin naar Egypte. Tot aan de Tweede Wereldoorlog werd het zomerverlof doorgebracht met een verblijf van meerdere weken in Den Haag en met reizen in Europa.
Hun dochter Isabella huwde in 1934 kapitein-luitenant Karel Doorman (Karel Willem Frederik Marie,1889-1942) en gingen wonen te Nieuwe Diep (Den Helder). In juli 1935 werd hun zoon Theo Willem Robert geboren. Eind dertiger jaren vertrok het gezin Doorman-Heijligers naar Soerabaja.
Vanwege de oorlog in Europa brachten Theo, Zus/Heleen met hun jongste dochter Julie het zomerverlof van 1940 door bij hun dochter Isabella en schoonzoon Schout bij Nacht Karel Doorman in Soerabaja. Na de Slag op de Javazee in 1942 kon Isabella Doorman-Heijligers met haar zoon Theo – mede dankzij de bemiddeling van haar oom Anton Philips – via Australië repatrieren naar New York.
Na de oorlog op 1 januari 1946 arriveerde Isabella met haar tweede echtgenoot Hans (Johannes Emanuel Woltjer, 1901-1996, scheepsbouwingenieur en Engelandvaarder), haar zoon Theo en de pasgeboren tweeling Marleen en Isa, met de ss ‘Delftdijk’ van de Holland Amerika Lijn vanuit New York in Rotterdam. In juli 1947 werd Isabella’s jongste zoon Jan Karel Frederik geboren.
Theo en Zus/Heleen Heijligers met hun dochter Julie brachten de oorlogsjaren door in Alexandrië en kwamen pas in 1947 weer met verlof naar Nederland. Julie trad dat jaar in het huwelijk met Tyge (Sven Tyge Dons Petersen, 1886-1980), scheepsbouwkundige en van Deense nationaliteit. Zij bracht het grootste deel van haar leven verder door bij Parijs.
Julie had veel talenten en was een begaafd schilderes. Later maakte zij ook vertellingen in naaldkunst, waarvan zij er negen aan de tegenwoordige eigenaren van de Ruiterstraat schonk.
De Gemengde Rechtbanken waren formeel in 1949 beëindigd en vanwege de onlusten en onrustige tijden in Egypte werden buitenlanders gedwongen het land te verlaten. Theo en Zus/Heleen Heijligers vertrokken in 1951 naar Nice, Frankrijk. Theo overleed in dat najaar en werd begraven op het British Civil Cemetery (Caucade) te Nice.
Theo Heijligers ontving meerdere hoge buitenlandse onderscheidingen en werd benoemd tot Ridder in de Orde van de Nederlandse Leeuw. Zijn vrouw Zus/Heleen keerde in 1953 definitief terug naar Nederland en woonde tot haar overlijden in 1966 in Den Haag.
Na decennia in het buitenland keerden Theo en Zus/Heleen Heijligers-Pool in 1951, vergezeld van hun dochter Isabella en hun schoonzoon Hans Woltjer, nog één keer terug naar ‘Bommel’ en brachten een bezoek aan hun nichten Elisabeth Philips-Lenshoek en Madelon van Dam van Brakel-Vermeulen.
Louis (1855-1881), de jongste zoon van Gerard en Isabella Heijligers-Vermeulen, werd geboren in de Ruiterstraat toen zijn ouders al op leeftijd waren, resp. 55 en 49 jaar oud. Evenals zijn oudere broers studeerde hij, na zijn schooltijd in Bommel, rechten in Leiden. Hij huwde in 1879 te Zaltbommel met Catharina (Catharina Elisabeth Willemstijn, 1855-1942), die woonde in de Gasthuisstraat. Kort daarna werd Louis benoemd tot Substituut-Griffier bij de Landraad te Palembang. Hun dochter Belle jr. (Isabelle Heijligers, 1880-1964) werd te Batavia geboren. Haar vader Louis overleed in 1881 op 26 jarige leeftijd.
Na terugkeer met haar moeder trok Belle jr. eerst in bij haar grootouders in de Gasthuisstraat. Belle jr. kwam door de jaren veel bij ‘Grootma’ Heijligers-Vermeulen in de Ruiterstraat, waar zij in 1887 langere tijd woonde met haar moeder voor hun vertrek naar Den Haag.
Belle jr. voerde een uitgebreide briefwisseling over familierelaties met haar neef Jules jr. in de jaren dertig van de vorige eeuw, die een belangrijke bron vormt voor het nageslacht.
Voor zijn vertrek naar Nederlands Indië schilderde Louis de ‘Hond en kat’, als afscheidscadeau voor zijn moeder. Later, in 1920, zou Isabella’s kleinzoon Theo Heijligers het bij toeval terug vinden in de souk van Caïro.
Naschrift
Ten tijde van de tentoonstelling ‘Onder den Sint Maarten; Jugendstil uit Zaltbommel’ in de Gasthuiskapel (2005-2006) organiseerden de nazaten van Johan Adam jr. (Boet) en Zus/Heleen een familiedag. Met als hoogtepunt een warm onthaal op een frisse dag in april in de Ruiterstraat.
Verantwoording/bronnen
Deze familiebeschrijving met het overzicht Heijligers en verwante (Bommelse) families werd samengesteld door Marleen Woltjer en Isa Masselink-Woltjer, kleindochters van Theo en Zus/Heleen Heijligers-Pool.
* Archiefstudie familiestukken door de kleindochters van Theo en Zus/Heleen Heijligers-Pool,
Marleen Woltjer en Isa Masselink-Woltjer, Voorburg (2005-2014)
* openbare archieven, internet sites genealogie Burgerlijke Stand en Bevolkingsregisters,
militieregisters, historische kranten en Indische Genealogische Vereniging, jaargang 19
familie Heijligers.
* Foto’s uit particulier bezit
Verklaringen
* Standaard schrijfwijze geslachtsnaam:
Voor de invoering van de Burgerlijke Stand (rond 1800), maar ook daarna nog, kon de schrijfwijze van familienamen en voornamen sterk variëren. Bij de samenstelling wordt één standaard schrijfwijze aangehouden. De schrijfwijze van de geslachtsnaam wijkt sterk af. Bijvoorbeeld: Heiligens, Heijligers, Heiliger, Heyligers.
Gerhardus Johannes en zijn broer Josephus Balthazar hebben in 1830 de schrijfwijze Heyligers bij de rechtbank te Amsterdam laten vastleggen. Latere generaties gebruikten Heijligers, alswel Heyligers. In de akten Burgerlijke Stand en in de Bevolkingsregisters werd formeel de ‘y’ omgezet in ‘ij’. Voor de uniformiteit wordt ‘ij’ aangehouden.
April 2017