Ruiterstraat 14
De hieronder weergegeven bouwgeschiedenis is vrijwel geheel overgenomen van ‘Bouwhistorische opname en waardestelling van Ruiterstraat 14’ door M.W. Enderman en drs. B. Olde Meierink, Bureau voor Bouwhistorie en Architectuurgeschiedenis (Utrecht, 2008).
Opgemerkt dient te worden dat de in dit rapport beschreven vroege geschiedenis van Ruiterstraat 14 in lichte mate afwijkt van de bouwgeschiedenis zoals die is weergegeven in het afstudeerproject van S. Tasseron, L. Kortmann en M. Doeser (TU Delft, 2004). Laatstgenoemde historische positionering is te vinden onder ‘Ontstaansgeschiedenis’ van Ruiterstraat 14.
Korte samenvatting bouwgeschiedenis
Fase 1, rond 1540. Op grond van dendrochronologisch onderzoek van de kapconstructie van het voorhuis kan de eerste bouwfase van Ruiterstraat 14 rond 1540 worden gedateerd. Mogelijk betreft het de herbouw van een huis dat bij de stadsbrand van 1524 was vernield. Het toenmalige gebouw bestond uit een diep huis (haaks op de straat) dat was onderverdeeld in een voorhuis met een vast achterhuis van twee bouwlagen onder een zadeldak. Van dit gebouw resteert thans nog het achterhuis, dat het huidige voorhuis van Ruiterstraat 14 vormt.
Mogelijk gelijktijdig met de bouw van het hoofdhuis – of in de tussenliggende periode tot fase 2 – is achter het hoofdhuis een tweede achterhuis gerealiseerd van vermoedelijk één bouwlaag en met de nok dwars, d.w.z. evenwijdig aan de straat.
Fase 2, rond 1630. Rond 1630 vond een ingrijpende verbouwing plaats, waarbij het voorhuis is afgebroken en naast het achterhuis een nieuw huis is gebouwd (Ruiterstraat 16). Vóór beide bouwdelen ontstond zo een ruime tuin. Het oude achterhuis kreeg een nieuwe trapgevel aan de voorzijde, in overeenstemming met de architectuur van de gevel van het nieuwe huis ernaast. Beide gebouwen vormden een eenheid, wat blijkt uit gemeenschappelijke voordeur en het trappenhuis. Uit de afwerking blijkt dat het oostelijke deel, thans Ruiterstraat 16, als woning werd gebruikt en in Ruiterstraat 14 het bedrijfsgedeelte was ondergebracht. Dit bedrijf was mogelijk een bierbrouwerij, waartoe ook het pakhuis aan de Lange Strikstraat 2-4 behoorde.
Fase 3, tweede of derde kwart 18e eeuw. In deze periode zijn de oorspronkelijke kruisvensters verbouwd of vervangen door eigentijdse schuiframen. Mogelijk tezelfdertijd is op de verdieping in het voorhuis de ontsluiting vanuit de woning verplaatst en is er een kamer gemaakt met schouw. Het is goed mogelijk dat ook op de begane grond op dat moment de voorkamer is afgescheiden en voorzien van een stookplaats.
Fase 4, laatste kwart 19e eeuw. In het laatste kwart van de 19e eeuw vond de splitsing tussen beide bouwdelen plaats: Ruiterstraat 14 en 16. Om beide huizen een eigen toegang te kunnen geven is de ingang in de voorgevel verbreed voor twee deuren en de achterliggende gang in tweeën gesplitst. Dit ging ten koste van het gedeelte van de 17e-eeuwse trap naar de verdieping. Elke woning kreeg daarvoor een nieuwe trap die van een ruimte moest worden afgescheiden. Door de bestaande indeling was het nodig om de nieuwe trap in Ruiterstraat 14 door te trekken naar de zolder, terwijl in Ruiterstraat 16 vanaf de verdieping de oude trap kon worden gebruikt. In het verlengde van de gang van Ruiterstraat 14 is naast het achterhuis een keuken gemaakt en zijn op de verdieping twee kamers afgescheiden. Ook lijkt een uitbouw met een secreet op de verdieping bij deze verbouwing te zijn gemaakt. Het interieur op de begane grond werd gemoderniseerd. In de voorgevel op de begane grond en in de achtergevel werden nieuwe ramen geplaatst.
Fase 5, midden of derde kwart 20e eeuw. In deze periode vonden er een aantal herstellingen en aanpassingen plaats. Oorlogsschade aan de top van de achtergevel en de vensters in de voorgevel is hersteld en de voordeur – samen met die van nr. 16 – is vervangen door een nieuwe. Ook de treden van de top van de voorgevel en de westgevel van het voorhuis zijn mogelijk toen opnieuw gemetseld. Gelijktijdig of enige tijd later is de keuken vergroot door de ruimte in de tuin uit te bouwen. De kamers op de begane grond werden voorzien van betonvloeren en voor de zij- en tussenmuren zijn halfsteens wanden opgetrokken.
Beschrijving
Het huis Ruiterstraat 14 bevindt zich aan de zuidzijde van de straat, in het bouwblok Ruiterstraat, Lange Strikstraat, Nieuwstraat en Boschstraat.
Het betreft een diep huis dat met het buurpand Ruiterstraat 16 als enige in de straat op ruime afstand terug is geplaatst ten opzichte van de rooilijn. Zodoende bevindt zich voor beide huizen een diepe tuin met enkele bomen die door een smeedijzeren hek van de openbare weg wordt gescheiden. Aan de achterzijde van nr. 14 strekt het als tuin in gebruik zijnde perceel zich eveneens aanzienlijk uit. De breedte van het perceel lijkt hier iets groter dan de breedte van het huis, doordat de erfgrens aan de westzijde bij de achtergevel naar buiten verspringt.
Deze situatie is nog niet zichtbaar op het kadastrale minuutplan zodat aangenomen mag worden dat tussen ca. 1830 en nu er wijzigingen in de eigendomsverhoudingen hebben plaatsgevonden.
Exterieur
Algemeen
Ruiterstraat 14 bestaat uit een breed voorhuis met een smaller en lager, vast achterhuis. Beide bouwdelen zijn twee bouwlagen hoog met elk een eigen zadeldak. De nok van het dak is noordwest-zuidoost georiënteerd.
Voor de duidelijkheid zal hierna een noord-zuid oriëntatie worden aangehouden, waarbij de voorgevel aan de Ruiterstraat naar het noorden is gericht. Aan de oostzijde van het achterhuis bevindt zich een eenlaags aanbouw met plat dak die voorbij de achtergevel nog enkele meters de tuin insteekt.
Noordgevel (voorgevel)
De op het noorden georiënteerde voorgevel is een trapgevel van twee bouwlagen hoog en drie vensterassen breed. Boven de gevelopeningen zijn korfbogen gemaakt met een zandstenen sluitsteen. Het metselwerk is uitgevoerd in kruisverband en met spekbanden van Baumberger zandsteen geleed.
Over het natuursteen is een verfafwerking aangebracht. Gezien de architectonische overeenkomst met de gevel van Ruiterstraat 16 en de daarin aanwezig steen met het jaartal 1630, is het aannemelijk dat de voorgevel van Ruiterstraat 14 rond dezelfde tijd is gebouwd. De treden langs de top zijn vermoedelijk in het midden of derde kwart van de 20e eeuw opnieuw gemetseld.
Voor de hoekoplossing in het metselwerk van de voorgevel is op de begane grond in de oorspronkelijke opzet gebruik gemaakt van een klezoor. Wijzigingen aan de indeling van de gevel kunnen aan de hand hiervan worden vastgesteld. Zo is zichtbaar dat de huidige toegang aan beide zijden is verbreed. Ook uit het voegwerk in de boogtrommel kan dit worden opgemaakt. Het aanpassen van de toegang, die zich wel op de oorspronkelijke 17e-eeuwse plaats bevindt, zal gelijktijdig hebben plaatsgevonden met het splitsen van de achterliggende gang. De voordeur dateert met die van Ruiterstraat 16 uit 1947 en was in de oorspronkelijke opzet uitgevoerd in blank eiken. Aan beide deuren ging een exemplaar uit de late 19e eeuw vooraf, waarin twee ramen waren opgenomen met ijzeren roosters ervoor. Bij het vervangen van de deur is ook het bovenlicht vernieuwd. Behalve sporen aan de binnenzijde van het kozijn blijkt dit ook uit een foto van het huis uit 1931.
Voor de kozijnen met draairamen in de beide vensters ten westen van de voordeur zijn de oorspronkelijke gevelopeningen naar onderen verlengd. Dit blijkt wederom uit de hoekoplossing en uit het feit dat de onderste spekband niet aansluit op de onderdorpel. Opmerkelijk is dat de meest westelijke vensteropening aan weerskanten ook met een kwart steen is versmald. Dit is zowel zichtbaar aan de ontlastingsboog boven het venster als aan het feit dat in plaats van de oorspronkelijke klezoor een drieklezoor is ingeboet. Hieruit volgt dat deze opening een halve steen breder was dan de middelste opening. Aanleiding voor dit verschil zou de symmetrie van de gevel geweest kunnen zijn, waarbij de breedte van het westelijke venster bepaald is door de breedte van de toegang tot het gebouw aan de oostzijde. Dit houdt tevens in dat de sluitsteen in de boog boven de voordeur zich altijd al excentrisch ten opzichte van het bovenstaande verdiepingsvenster heeft bevonden, in tegenstelling tot de stenen in beide andere bogen.
De kozijnen van beide vensters op de begane grond zijn voorzien van een klein kraalprofiel. De ramen hebben in gesloten toestand een zesruits verdeling en draaien naar buiten. De leeftijd van de vensters is niet zeker. In samenhang met het interieur van de achterliggende kamer zouden de kozijnen en ramen in het laatste kwart van de 19e eeuw zijn geplaatst. Ook de gietijzeren spanjoletten op de ramen wijzen hierop.
De voorgevel ter hoogte van de verdieping, zolder en vliering. De drie vensteropeningen op de verdieping zijn in omvang niet gewijzigd. De oorspronkelijke kruisvensters zijn waarschijnlijk in het tweede of derde kwart van de 18e eeuw vervangen door schuiframen, die vermoedelijk in 1947 zijn vernieuwd. De indeling van de gevel bij de zolder is eveneens nog oorspronkelijk. De kozijnen in beide vensters dateren uit ca. 1630 en betreffen kruiskozijnen waaruit het kalf en de middenstijl zijn verwijderd. Dit is waarschijnlijk rond het midden of in het derde kwart van de 18e eeuw gebeurd bij het maken van de huidige schuiframen. De bovenramen zijn nog 18e-eeuws. De onderramen zijn in de 20e eeuw vervangen.
De drie vensteropeningen op de verdieping zijn in omvang niet gewijzigd. Opvallend is dat hier in de oorspronkelijke opzet voor de hoekoplossing zowel gebruik is gemaakt van klezoren als drieklezoren. In de oorspronkelijke opzet zullen zich in de openingen kruisvensters hebben bevonden. Deze zijn waarschijnlijk in het tweede of derde kwart van de 18e eeuw vervangen door schuiframen met een 2×5 + 3×5 roedenverdeling. De onderdorpel van het westelijke venster lijkt te zijn vervangen evenals de ramen. Vermoedelijk is dit in 1947 gebeurd.
De indeling van de gevel bestaat op het niveau van de zolder nog uit drie traveeën. De middelste vensteropening is echter vervangen door een nis. In plaats van een ontlastingsboog is boven deze schijnopening een strek gemetseld. Tussen de beide ontlastingsbogen bestaat een klein verschil in detaillering. De oostelijke heeft namelijk aanzetstenen die van zandsteen lijken te zijn gemaakt. Of dit ook daadwerkelijk het geval is, kon niet worden vastgesteld. Opvallend is wel dat ook bij de zoldervensters van nr. 16 aanzetstenen zichtbaar zijn, waarvan ook niet met zekerheid kan worden gezegd of ze van natuursteen zijn gemaakt dan wel geschilderde bakstenen betreffen. Voor de hoekoplossing bij de openingen en de nis is op het niveau van de zolder een klezoor toegepast. De kozijnen in de vensters dateren uit ca. 1630 en betreffen kruiskozijnen waaruit het kalf en de middenstijl zijn verwijderd. Dit is waarschijnlijk rond het midden of in het derde kwart van de 18e eeuw gebeurd bij het maken van de huidige schuiframen. De ramen hebben een 3×6 + 3×6 roedenverdeling. De bovenramen zijn nog 18e-eeuws. De onderramen zijn in de 20e eeuw vervangen.
Ter hoogte van de vliering zijn twee vensters in de gevel opgenomen. Een derde bevindt zich bovenin de top. De openingen zijn, gezien de bogen erboven en de hoekoplossingen met zowel klezoren als drieklezoren, niet gewijzigd. In de vensters bevinden zich schuiframen. De roedenverdeling in de ramen (2×5 + 3×5) suggereert dat het om 18e-eeuwse exemplaren zou gaan. De kozijnen van de vlieringvensters zijn echter vervangen, evenals de ramen van het westelijke venster. Gezien het halfronde profiel van de roeden dateert van het oostelijke venster het bovenraam nog uit de 18e eeuw. Dat geldt ook voor het onderraam in de top van de gevel. In hoeverre het kozijn hier nog oorspronkelijk is, kon niet worden vastgesteld.
De westgevel gezien vanuit het noordwesten. Ter plaatse van het voorhuis is op de begane grond de muur voorzien van een afwerking met cementpleister. Daarboven is het muurwerk uitgevoerd met hergebruikte baksteen in onregelmatig halfsteens verband. Hieruit en uit het muurwerk aan de binnenzijde kan worden opgemaakt dat de westgevel van het voorhuis is herbouwd. Dit is vermoedelijk in het midden of derde kwart van de 20e eeuw gebeurd. Bij de aansluiting met de noordgevel (voorgevel) is nog een strook 17e-eeuws metselwerk in het zicht. Hieruit kan worden opgemaakt dat de zijgevel van het voorhuis geheel of gedeeltelijk met gele baksteen was gemetseld.
Westgevel
De westgevel – ter plaatse van het voorhuis – is op de begane grond voorzien van een afwerking met cementpleister. Ter hoogte van de verdieping is schoon metselwerk in het zicht. Het is uitgevoerd met hergebruikte baksteen in onregelmatig halfsteens verband en dateert uit het midden of derde kwart van de 20e eeuw. Bij de aansluiting met de noordgevel is nog een strook 17e-eeuws metselwerk in het zicht. Hieruit kan worden opgemaakt dat de zijgevel van het voorhuis geheel of gedeeltelijk met gele baksteen was gemetseld.
Ter plaatse van het achterhuis is de gevel iets hoger opgetrokken, aansluitend op de aanzet van de top van de muur tussen beide bouwdelen. Op de begane grond wordt het muurwerk aan het zicht onttrokken door een eenlaags aanbouw die behoort bij Ruiterstraat 12. Het bovenstaande muurwerk is aan de noordzijde met cement gepleisterd. Hierin is een venster opgenomen waarin recent een kozijn met draairaam is aangebracht.
Overzicht van de zuidgevel. Bij deze gevel uit circa 1630 zijn de oorspronkelijke vensteropeningen aangepast aan ramen en kozijnen uit de late 19e eeuw. Samenhangend met de nieuwe indeling uit de late 19e eeuw is de toegang tot de tuin (A) verschoven ten opzichte van de korfboog die boven de 17e-eeuwse opening was aangebracht (B). Het aangrenzende venster (C) is nog op de oorspronkelijke plaats aanwezig, maar wel naar boven en vermoedelijk naar onderen verlengd. Dit laatste is niet duidelijk maar is gezien een dichtgezette doorgang (D) bij de westhoek aannemelijk. De onderzijde van het westelijke venster en de toegang tot de tuin zou dan in de 17e-eeuwse situatie niet lager zijn geweest dan de latei boven de voormalige doorgang. De openingen op de verdieping zijn versmald (E) en naar onderen verlengd. In de top is het venster enkel naar onderen verlengd (F). Tegen de westgevel is – vermoedelijk ook aan het eind van de 19e eeuw – bij de hoek met de achtergevel een koker gemetseld voor een secreet op de verdieping.
Aan de zuidzijde is de gevel met een rode baksteen gemetseld in kruisverband. Bij de hoek met de achtergevel is tot ongeveer halverwege de verdieping een secreet aangebouwd onder een lessenaar-dak. De gemetselde vierkante koker is met een bloktand in de zijgevel gewerkt en vermoedelijk naderhand met een ijzeren staafanker verstevigd. Over het vermoedelijk halfsteens metselwerk is een pleisterlaag aangebracht. Op de begane grond is zichtbaar dat achter de gevel een tweede koker van machinale baksteen is aangebracht. Of beide kokers bij elkaar horen kon niet worden vastgesteld. Van boven aan de binnenzijde was hiervan geen duidelijk beeld te krijgen. Het secreet was enkel bestemd voor de verdieping. In de zuidmuur van de koker is op dit niveau een klein venster aanwezig. Wanneer het secreet tegen het huis is gebouwd is niet met zekerheid te zeggen. Aangezien de uitbouw nog niet op het kadastrale minuutplan wordt weergegeven betreft het vermoedelijk een toevoeging uit de late 19e eeuw.
Zuidgevel
De achtergevel is een tuitgevel van twee bouwlagen hoog en twee vensterassen breed. Het metselwerk is uitgevoerd in kruisverband, met bij de hoeken van de gevel een klezoor voor de hoekoplossing. Voor de vensteropeningen is een drieklezoor toegepast. Boven de openingen zijn korfbogen gemetseld. Aan de hand hiervan – en aan de bouwhistorische ontwikkeling zoals die in het pand zichtbaar is – mag worden aan¬genomen dat de achtergevel gelijktijdig met de voorgevel rond 1630 zal zijn gebouwd. Tot aan de aanzet van de top zijn resten verf of kalk op het muurwerk aanwezig. Het metselwerk bij de westelijke aanzet van de top is in de oorlog beschadigd en kort daarna vervangen.
Op de begane grond wordt de oostelijke hoek van de gevel aan het zicht onttrokken door een aanbouw die vermoedelijk in het midden of derde kwart van de 20e eeuw is gebouwd. Boven het dak is in de achtergevel een kleine lichtopening gemaakt voor een natte ruimte. Het venster is precies onder de aanzet van de ontlastingsboog aangebracht, waaruit blijkt dat het niet bij de oorspronkelijke opzet van de gevel kan behoren. Datzelfde geldt voor de doorgang naast de aanbouw. Deze opening met twee deuren naar de tuin is ten opzichte van de ontlastingsboog naar het westen verschoven. Het maken van de tuindeuren is, gezien het soort deuren en de knieren waaraan deze zijn opgehangen, waarschijnlijk in het laatste kwart van de 19e eeuw gebeurd. Ook het kozijn met zesruits schuifraam ernaast zal toen zijn geplaatst. De westelijke gevelopening is gezien de hoekoplossing met klezoren daarvoor niet in de breedte aangepast. Wel is de opening naar boven verlengd en vermoedelijk ook naar onderen.
Detail van de westzijde van de achtergevel op de begane grond. Ongeveer anderhalve meter boven het maaiveld zit hier in de gevel een eikenhouten latei (A) ten behoeve van een smalle en thans dichtgemetselde doorgang (B). Of deze opening bij de oorspronkelijke opzet van de gevel hoort is niet met zekerheid vast te stellen. Aan de hand van het anderhalfsteens brede metselwerk aan de westzijde (C), dat tevens de hoek van het gebouw vormt, lijkt dit het geval. Aan de oostzijde is de muurdam met het venster maar een halve steen breed (D). Dit zou impliceren dat het westelijke venster in de oorspronkelijke opzet niet lager reikte dan de latei (E). De hoogte van de doorgang zou er op kunnen wijzen dat het om een toegang tot een verdiepte ruimte gaat. Na het dichtmetselen van de doorgang is hier haaks op de gevel een aanbouw onder een lessenaar-dak gemaakt, waarvan de daklijn nog zichtbaar is (F). Dit bouwwerk is recent afgebroken.
Een opvallend bouwspoor is zichtbaar onderin de gevel tussen het westelijke venster en de hoek van het gebouw. Ongeveer anderhalve meter boven het maaiveld is hier in de gevel een eikenhouten latei aangebracht ten behoeve van een smalle en thans dichtgemetselde doorgang. Of deze opening bij de oorspronkelijke opzet van de gevel hoort is niet met zekerheid vast te stellen. Vanwege het anderhalfsteens brede metselwerk aan de westzijde, dat tevens de hoek van het gebouw vormt, lijkt dit het geval. Aan de oostzijde is de muurdam met het venster maar een halve steen breed. Dit zou impliceren dat het westelijke venster in de oorspronkelijke opzet niet lager reikte dan de latei. De hoogte van de doorgang zou er op kunnen wijzen dat het om een toegang tot een verdiepte ruimte gaat. Na het dichtmetselen van de doorgang is hier haaks op de gevel een aanbouw onder een lessenaar-dak gemaakt. Dit bouwwerk is recent afgebroken.
Beide vensters op de verdieping bevatten kozijnen met een klein kraalprofiel en schuiframen. Deze zullen gelijktijdig dateren met het venster op de begane grond. De oorspronkelijke zesruits verdeling in de ramen is verdwenen door het verwijderen van de horizontale roede in het onderraam. De vensters op de verdieping zijn smaller dan het venster op de begane grond. De oorspronkelijke 17de-eeuwse gevelopeningen zijn daarvoor aan weerszijden met een halve steen versmald. Ook zijn de openingen naar onderen verlengd en aan de bovenzijde voorzien van een rollaag.
Ter plaatse van de zolder is in de top van de gevel één venster opgenomen. De breedte hiervan correspondeert met de oorspronkelijke 17e-eeuwse opening. Aan de boven- en onderzijde is het venster verlengd. Kozijn en raam komen overeen met de exemplaren op de verdieping, behalve dan dat het om een schuifraam met een vierruits verdeling gaat.
De oostgevel van het achterhuis, gezien vanuit het zuidoosten. De blinde gevel dateert uit ca. 1630 en is meerdere malen afgewerkt geweest met verf en pleister.
Oostgevel
De oostgevel is enkel ter plaatse van het achterhuis boven de aanbouw in het zicht. De gevel is uitgevoerd met een rode baksteen in kruisverband en blind. Op het metselwerk zijn resten van verschillende verf en pleisterafwerking zichtbaar. Voor de aansluiting met het westelijk deel van de achtergevel van Ruiterstraat 16 lijkt een sponning in de gevel te zijn gekapt.
Interieur
Algemeen
Ruiterstraat 14 bestaat uit een voorhuis en een vast achterhuis. Tussen beide bouwdelen bestaat vanaf de zolder een niveauverschil, waarbij de zoldervloer van het voorhuis lager is gelegen dan die van het achterhuis. Boven de zolder van het voorhuis bevindt zich echter nog een vliering.
Begane grond
Het voorhuis is verdeeld in een gang met daaraan grenzend een vierkante kamer. De gang zet zich door in het achterhuis, waar zich een diepe kamer bevindt. Tussen deze kamer en de gang zijn van voor naar achter de trap naar de verdieping, een portaal met de toegang tot de kamer en een toilet gesitueerd. De gang komt uit in een keuken die overgaat in de aanbouw aan de achterzijde van het huis.
De gang is voorzien van een vloer van hardstenen plavuizen, die vermoedelijk dateren uit de tijd dat de verkeersruimte is gesplitst. Langs de muren is in het tweede of derde kwart van de 20e eeuw een lambrisering van beton-email aangebracht. Daarboven is het muurwerk gestuct. Het vlakke stucplafond is ter plaatse van het voorhuis aangebracht op riet. De overgang tussen het voor- en achterhuis laat zich aflezen aan een sprong in de westmuur en een lager plafond in het achterhuis. Dit laatste houdt verband met de draagconstructie boven de gang in het achterhuis, die lager ligt dan de verdiepingsbalklaag van zowel het voorhuis als van de kamer aan de westzijde van het achterhuis. Over de aard en leeftijd van de draagconstructie boven de gang in het achterhuis is niets bekend. Bij de gang in het voorhuis en de daaraan grenzende voorkamer betreft het een samengestelde balklaag van drie vakken, waarvan de twee moerbalken haaks op de gevel zijn geplaatst. De oostelijke balk is boven de westelijke gangmuur zichtbaar. Het feit dat de moerbalken haaks op de voorgevel zijn geplaatst en niet evenwijdig, is in het verleden geïnterpreteerd als zou het hier om een verbouwd dwarshuis gaan. Uit de bouwsporen die op de zolders van het huis zijn aangetroffen kan geconcludeerd worden dat dit niet het geval is. Vanwege de grotere breedte van het voorhuis is hier gekozen voor de kleinste overspanning in de diepte. Vanaf de verdieping kon worden vastgesteld dat de kinderbinten in het westelijke vak zijn vervangen. Wel is hier nog de oorspronkelijke strijkbalk aanwezig.
In de westmuur van de gang in het voorhuis bevindt zich halverwege de toegang tot de voorkamer. De omlijsting met een vlak getrapt profiel en een kraal dateert evenals de deur vermoedelijk uit de 18e eeuw, maar ouder is niet uitgesloten. De opgeklampte deur is aan de gangzijde voorzien van één staand register dat door profiellatten wordt gevormd. Aan de kamerzijde zijn spiegelklampen gebruikt. De oorspronkelijke sponning in het kozijn is met latten opgevuld. Dit houdt verband met het plaatsen van een halfsteens wand aan de kamerzijde van de gangmuur. In hoeverre de westelijke gangmuur deel uit maakt van de 17e-eeuwse opzet van het pand of een 18e-eeuwse invulling betreft, kan op dit moment niet worden vastgesteld.
De voorkamer heeft een betonnen vloer. Langs de oostzijde is een voorzetmuur aanwezig, die aan de hand van de profiellat rond de doorgang naar de gang in het derde kwart van de 20e eeuw kan worden gedateerd. Ook de wand voor de muur aan de oostzijde is mogelijk toen geplaatst. Zeker is dat het om een jongere invulling gaat dan het stucplafond in de kamer, aangezien de lijst hierlangs bij de voorgevel in de wand verdwijnt. Op grond daarvan, en de afstand tot de perklijst van het plafond, is ook aan de zuidzijde van de kamer voor de muur een wand geplaatst. De doorgang in de muur naar de achterkamer is op dezelfde wijze afgewerkt als rond de deur naar de gang. Tegen de zuidmuur bevindt zich in de kamer een schouw met hardstenen mantel en decoratief gestuct rookkanaal.
De schouw in de voorkamer op de begane grond. De schouw met hardstenen mantel en decoratief gestuct rookkanaal kan op grond van het stucwerk in het laatste kwart van de 19e eeuw worden gedateerd. Opmerkelijk is dat het hoofdgestel aan de bovenzijde van het rookkanaal niet aansluit op het plafond.
Op grond van het stucwerk kan de schouw in het laatste kwart van de 19e eeuw worden gedateerd. Opmerkelijk is dat het hoofdgestel aan de bovenzijde van het rookkanaal niet aansluit op het plafond. Aan weerszijden van de vensters aan de noordzijde van de kamer zijn luikkasten voor vouwluiken gemaakt. Onder de gevelopeningen bevinden zich vensterbanken. Deze afwerking is vermoedelijk gelijktijdig met de schouw in de ruimte aangebracht. Het plafond in de kamer is gestuct en gedecoreerd met een perklijst met hoekornamenten en een centraal element dat bestaat uit een hoorn des overvloed in een cirkel die door vier bladslingers wordt omgeven. Het plafond vertoont empire kenmerken, maar is niet stijlzuiver en kan op grond daarvan eveneens in het laatste kwart van de 19e eeuw worden gedateerd.
Het plafond in de voorkamer op de begane grond, gezien naar het oosten. Dit decoratief gestucte plafond vertoont empire kenmerken, maar is niet stijlzuiver en kan op grond daarvan in het laatste kwart van de 19e eeuw worden gedateerd.
De achterkamer heeft een met plavuizen afgewerkte betonnen vloer. Behalve aan de zuidzijde zijn voor de wanden voorzetmuren geplaatst. Een kachelschouw uit de tweede helft van de 20e eeuw bevindt zich tegen de oostmuur. Rond de doorgang naar de tuin en het venster in de zuidgevel is een betimmering aangebracht. Een vensterbank bij het venster maakt hier deel van uit. Aanwijzingen dat de openingen met luiken konden worden geblindeerd zijn niet zichtbaar.
Overzicht van de achterkamer op de begane grond. De ruimte is grotendeels voorzien van afwerking en interieurelementen uit de tweede helft van de 20e eeuw. Rond de doorgang naar de tuin en het venster in de zuidgevel zit een betimmering die dateert uit de late 19e eeuw. Het plafond in de kamer is recent verwijderd en tijdelijk vervangen door een bespanning.
De afwerking dateert gelijktijdig met de deuren en het raam, waarschijnlijk uit de late 19e eeuw. Het plafond in de kamer is recent verwijderd en tijdelijk vervangen door een bespanning. De achterliggende draagconstructie van de verdieping kon vanaf de verdieping aan de zuidoostzijde bij het rookkanaal worden waargenomen. Deze bestaat uit een samengestelde balklaag met eikenhouten kinderbinten. Gezien de richting van de kinderbinten gaat het om een balklaag van twee vakken, waarvan de moerbalk in de lengterichting van het achterhuis is gelegd, haaks op de achtergevel. Deze opzet is hoogst ongebruikelijk, aangezien op deze wijze de draagconstructie de grootste overspanning maakt. Uit bouwsporen, aangetroffen in de westelijke borstwering van het achterhuis, kan echter worden opgemaakt dat zich op de plaats van het achterhuis een dwarshuis heeft bevonden. Dit gebouw is voor het huidige achterhuis in 1630 gesloopt op een restant van de westelijke eindgevel na. Uit de richting van de balklaag kan worden opgemaakt dat toen ook een gedeelte van de samengestelde verdiepingsbalklaag is gehandhaafd. De overspanning van bijna 9 meter blijft echter ongewoon groot, zodat het aannemelijk is dat hieronder een onderslagconstructie aangebracht is geweest. Ook is niet uitgesloten dat de huidige achterkamer in de oorspronkelijke opzet een tweedeling heeft gekend.
Aan het portaal dat van de achterkamer naar de gang in het achterhuis voert, bevinden zich een kast en een toilet. De kozijnen zijn vermoedelijk in de tweede helft van de 20e eeuw vernieuwd. De 19e-eeuwse paneeldeuren in de beide toegangen zijn hergebruikt, maar bevinden zich mogelijk nog op de oorspronkelijke plaats.
De keuken aan de zuidoostzijde van het gebouw bevindt zich feitelijk buiten de bouwmassa van het 17e-eeuwse huis. Vermoedelijk is deze ruimte pas in de tweede helft van de 19e eeuw aan het gebouw toegevoegd, gelijktijdig met het maken van de dubbele voordeur en het splitsen van de gang. Daarbij is de gang van nr. 16 verder doorgetrokken dan het huis diep is, om vanuit de verkeersruimte ook een ontsluiting naar de tuin te hebben.
In de keuken is geen noemenswaardige historische interieurafwerking aanwezig. Een keukenschouw in de westmuur dateert in de oorspronkelijke opzet uit de 19e eeuw, maar is als zodanig niet herkenbaar. De thans als douche in gebruik zijnde ruimte ten zuiden van de schouw behoort gezien de paneeldeur in de toegang bij de 19e-eeuwse opzet. De deur hangt aan knieren. In het midden of derde kwart van de 20e eeuw is de keuken naar achteren toe vergroot.
Verdieping
De verdieping wordt ontsloten via de trap in het achterhuis, die op de begane grond tussen de gang en de achterkamer is gesitueerd. De trap maakt deel uit van de verbouwing van het huis in het laatste kwart van de 19e eeuw. Dit kan zowel uit de plaats van de trap worden opgemaakt als uit de leuning die ter plaatse van de overloop wordt gedragen door gietijzeren spijlen. De plaats van de trap hangt samen met het splitsen van de gang ten behoeve van een eigen toegang voor Ruiterstraat 14 en 16. De oorspronkelijke 17e-eeuwse trap naar de verdieping bevond zich in de gang in het voorhuis, onder de trap op de verdieping in Ruiterstraat 16.
Eerste verdieping
De verdieping van het achterhuis is verdeeld in een overloop waaraan een vertrek langs de westgevel is gesitueerd. Een tweede ruimte langs de zuidgevel stond ten tijde van het onderzoek in open verbinding met de overloop. De indeling van de verdieping van het achterhuis kan op grond van de plaats van de trap en de aanwezige kozijnen en deuren in het laatste kwart van de 19e eeuw worden gedateerd. De toenmalige wanden waren vermoedelijk uitgevoerd als houten of Brabantse wanden. In het midden of in de tweede helft van de 20e eeuw is van de wanden aan de overloop de oorspronkelijke vulling vervangen door bimsblokken. Tussen beide kamers is recent een nieuwe wand opgetrokken van boardplaat.
De kamer langs de westgevel is recent nieuw afgewerkt en voorzien van een plafond, zodat hier geen bouwsporen konden worden waargenomen. De zuidelijke ruimte daarentegen was geheel ontmanteld. Hier kon worden vastgesteld dat de vloer van de verdieping van het achterhuis bestaat uit grenen delen van nagenoeg gelijke breedte die onderling verbonden zijn door een losse veer. Het is goed mogelijk dat deze vloer dateert uit ca. 1630, maar concrete aanwijzingen daarvoor ontbreken vooralsnog. Bijzonder is dat behalve de veer om de 75 cm een ijzeren pen tussen de planken is aangebracht. Mogelijk heeft men hiermee het kromtrekken van de delen willen voorkomen.
De zolderbalklaag van het achterhuis is samengesteld en drie vakken diep. De grenen moerbalken liggen op dit niveau evenwijdig aan de achtergevel en zijn voorzien van kepen waarin de eveneens grenen kinderbinten liggen. Sporen die wijzen op consoles onder de moerbalken zijn niet zichtbaar. Zowel de richting van de balken als de gebruikte houtsoort versterkt de indruk dat de verdiepingsbalklaag ouder is dan de zolderbalklaag in het achterhuis. De zolderbalklaag dateert van rond 1630. Opmerkelijk is dat van de drie balkvakken die de draagconstructie telt, het middelste vak kleiner is dan de buitenste twee. Dit houdt vermoedelijk verband met een rookkanaal dat zich op de westmuur tussen de balken aftekent. Behalve de breedte van een balkvak heeft het kanaal ook een behoorlijke diepte gehad, wat kan worden opgemaakt uit de dichtzetting in de balklaag ter plaatse. Voor de oostelijke zijgevel staat het gecombineerde rookkanaal van de keukenschouw en de schouw in de achterkamer op de begane grond. Aan weerszijden van het rookkanaal tekenen zich op de muur kasten af. Deze behoren bij de verdwenen eind-19e-eeuwse aankleding van de ruimte, die eveneens voorzien was van een wandbespanning. In de zuidwesthoek bevindt zich de lage toegang tot het secreet. Tegen de dagkanten van de doorgang zijn witte tegels aangebracht. De ruimte zelf was gepleisterd en voorzien van een lage bank die zich op de muren aftekent.
De enkele ruimte op de verdieping in het voorhuis staat in open verbinding met de overloop in het achterhuis. Het vertrek heeft een gedeeltelijk een oude vloer van grenen delen. Anders dan bij het achterhuis is hier een grotere differentiatie in breedte aanwezig, wat op een verschil in leeftijd met de vloer in het achterhuis zou kunnen wijzen. De westelijke helft van de vloer is vervangen. Van de draagconstructie van de zolder zijn boven de ruimte twee van de drie vakken van een samengestelde balklaag in het zicht. Het derde, oostelijke vak maakt deel uit van Ruiterstraat 16. Net als op de begane grond liggen de eiken moerbalken haaks op de voorgevel. De kinderbinten zijn van grenen en op de balken gelegd. Om de ruimte tussen de binten op te vullen zijn kopschotjes gebruikt, die opmerkelijk genoeg ook van naaldhout zijn gemaakt. Onder de moerbalken, waarvan de westelijke is omtimmerd, liggen sloffen.
De oostmuur in de voorkamer op de verdieping. In de moerbalk boven de muur zijn kepen zichtbaar met wandstijlen (A t/m C) die behoren bij de indeling van het huis uit rond 1630. De afstand tussen de zuidelijke kepen (B en C) verraadt dat hier een doorgang was naar Ruiterstraat 16. Deze doorgang is in een latere fase afgesloten en verplaatst naar het zuiden (D). Omdat de verbinding met Ruiterstraat 16 bleef bestaan moet deze wijziging voor het einde van de 19e eeuw hebben plaatsgevonden. Een mogelijke datering zou in het tweede of derde kwart van de 18e eeuw kunnen zijn, toen de ramen in de voorgevel zijn vervangen door eigentijdse exemplaren.
De wanden van het vertrek vertonen diverse bouwsporen. Als eerste valt op dat de oostmuur onder een moerbalk is geplaatst waarin kepen met wandstijlen zijn aangebracht. De afstand tussen de kepen verraad dat op ongeveer twee derde uit de voorgevel een doorgang heeft gezeten naar Ruiterstraat 16. Gezien de indeling en afwerking van Ruiterstraat 16 is het zeker dat de wand deel uitmaakt van de opzet van de beide huizen uit circa 1630. Naderhand is deze afscheiding aangepast door de doorgang naar het zuiden te verplaatsen. Wanneer dat is gebeurd is niet met zekerheid te zeggen, maar vóór het einde van de 19e eeuw, wanneer de huizen worden gesplitst. Een mogelijke datering voor de wijziging zou in het tweede of derde kwart van de 18e eeuw kunnen zijn, toen de ramen in de gevel zijn vervangen door eigentijdse exemplaren.
Het verplaatsen van de doorgang tussen beide huizen in de oostmuur dateert ook de huidige brede toegang tussen het voor- en achterhuis. Op de balklaag en tegen de westelijke dagkant is namelijk de aftekening van een halfsteensmuur zichtbaar, waarmee een portaal werd gevormd en de kamer in het voorhuis werd afgescheiden.
De zuidmuur in de voorkamer op de verdieping. De toegang tot de ruimte in deze muur heeft zijn huidige omvang verkregen bij het verplaatsen van de doorgang in de oostmuur (A). Op de balklaag en tegen de westelijke dagkant is namelijk de aftekening van een halfsteens muur zichtbaar (grijze lijnen), waarmee een portaal werd gevormd en de kamer in het voorhuis werd afgescheiden. Voor die tijd was er ook al een doorgang in de muur aanwezig. Boven de zware houten latei in de opening is namelijk nog een tweede, kleinere latei zichtbaar (B) van een oudere, waarschijnlijk 17e-eeuwse doorgang. De westelijke dagkant van deze doorgang is eveneens zichtbaar (C). Hiertegen is een penant gemetseld voor het opleggen van de latei in de huidige opening. Tegen de zuidmuur van het voorhuis is een gemetseld rookkanaal aanwezig (D). Dit behoort bij een schouw, die vermoedelijk gelijktijdig met het portaal in de zuidoosthoek van de kamer is gemaakt en op grond daarvan mogelijk uit de 18e eeuw dateert. Naast de schouw waren aan weerszijden vermoedelijk kastenwanden aanwezig. Bij de zuidwesthoek is nog een fragment oorspronkelijk muurwerk van de westgevel zichtbaar (E), dat waarschijnlijk uit circa 1540 dateert en in verband is gemetseld met de zuidmuur.
Voor die tijd was er ook al een doorgang in de opvallend dikke muur aanwezig. Boven de zware houten latei in de opening is namelijk nog een tweede, kleinere zichtbaar van een oudere, vermoedelijk 17e-eeuwse doorgang. De westelijke dagkant van deze doorgang is eveneens zichtbaar. Hiertegen is een penant gemetseld voor het opleggen van de latei in de huidige opening.
Tegen de zuidmuur van het voorhuis is een gemetseld rookkanaal aanwezig. Dit behoort bij een schouw, die vermoedelijk gelijktijdig met het portaal in de zuidoosthoek van de kamer is gemaakt. Sporen van een ouder, breder rookkanaal zijn niet zichtbaar. Naast de schouw waren aan weerszijden vermoedelijk kastenwanden aanwezig. In het rookkanaal is een tweede gemetseld dat voor de rookafvoer van de schouw op de begane grond heeft gediend. Beide rookkanalen dateren waarschijnlijk van vóór het laatste kwart van de 19e eeuw. Deze indruk wordt nog eens versterkt door het feit dat naderhand door de muur tussen het voor- en achterhuis een gat voor een kachelpijp is gehakt. Deze kachel zal voor de verwarming van de aan het eind van de 19e eeuw aan de westzijde van het achterhuis gemaakte kamer hebben gediend.
De westmuur in de voorkamer op de verdieping bestaat voor het grootste deel uit kalkzandsteen. Deze vormt vermoedelijk met de eveneens nieuw gemetselde buitenste schil een spouwmuur. Halverwege is in de muur een verzwaring aangebracht die overeenkomt met de oorspronkelijke dikte van de muur, zoals die in de zuidwesthoek nog aanwezig is. Aanleiding om deze muurdam te maken is de opvallend zware strijkbalk bovenlangs de muur.
De westmuur in het vertrek bestaat voor het grootste deel uit kalkzandsteen. Dit is gemetseld in halfsteens verband en vormt vermoedelijk met de eveneens nieuw gemetselde buitenste schil een spouwmuur. Halverwege is in de muur een verzwaring aangebracht die overeenkomt met de oorspronkelijke dikte van de muur, zoals die in de zuidwesthoek nog aanwezig is. Aanleiding om deze muurdam te maken is de opvallend zware strijkbalk bovenlangs de gevel. Hierin is in het midden ook het kapspant van het voorhuis gepend. Het oorspronkelijke muurwerk bij de zuidwesthoek was twee stenen dik en gemetseld met een relatief grote baksteen. Vastgesteld kon worden dat de oorspronkelijke westmuur in verband stond met de zuidmuur in het vertrek en dat beide dus gelijktijdig zijn gemetseld.
De noordgevel vertoont geen opvallende bouwsporen. Onder de moerbalk is een muurdam aanwezig. De afwerking van de vensters is sober met een houten betimmering rond de dagkanten, die vermoedelijk aansloot op de wandafwerking. De vensters konden zoals blijkt uit de aanwezige knieren met vouwluiken worden geblindeerd.
Zolder
Vanaf de overloop in het achterhuis voert een steektrap met kwart draai naar de zolder. De trap is in het laatste kwart van de 19e eeuw geplaatst, gelijktijdig met de trap vanaf de begane grond.
De trap van de verdieping naar de zolder. De trap is in het laatste kwart van de 19e eeuw geplaatst, gelijktijdig met de trap vanaf de begane grond. Aanleiding hiervoor was de splitsing met Ruiterstraat 16, waardoor beide huizen een nieuwe trap naar de verdieping moesten maken en de oorspronkelijke 17e-eeuwse zoldertrap in Ruiterstraat 16 bleef.
De zolder van het achterhuis was voorafgaand aan het onderzoek ontmanteld. Daarvoor waren hier provisorisch verschillende kamers afgescheiden. De vloer bestaat uit vermoedelijk nog 17e-eeuwse grenen delen die verbonden zijn door een losse veer. Tussen de spanten langs de westgevel zijn jongere vloerdelen gelegd na het verwijderen van het rookkanaal. De kapconstructie bestaat uit twee spanten die elk zijn opgebouwd uit twee dekbalkjukken en een driehoekspant met aan weerszijden tegen de spantbenen een spantbalk.
De zolder van het achterhuis, gezien naar het zuidwesten. De kapconstructie bestaat uit twee spanten die elk zijn opgebouwd uit twee gestapelde dekbalkjukken en een driehoekspant met aan weerszijden tegen de spantbenen een spantbalk. Alle onderdelen zijn gemaakt van naaldhout en voorzien van gehakte telmerken die nummeren van achter naar voren. Op grond hiervan kan de kap aan de verbouwing van rond 1630 worden toegeschreven. In de westelijke borstwering valt bij het zuidelijke spantbeen een diagonale naad op (A). Het betreft de schuinte van een topgevel van een vermoedelijk eenlaags dwars gebouw dat aan het huidige achterhuis vooraf ging. De schuinte van de top aan de noordzijde is niet meer aanwezig. Ter plaatse van het rookkanaal tussen de spanten is de borstwering vervangen (B). In het noordelijke deel van de borstwering zijn twee verticale naden zichtbaar (op de foto een van de naden: C). Mogelijk gaat het hier om een voormalige opening voor een hijsluik.
Alle onderdelen zijn gemaakt van naaldhout en voorzien van gehakte telmerken die nummeren van achter naar voren. Om het verschil in plaats aan te geven zijn de merken aan de oostzijde uitgevoerd als I en II en aan de westzijde als 0 en 00. De combinatie van gehakte merken en grenenhout maakt een datering van de kap rond 1630 aannemelijk. Op enkele plaatsen is gebruik gemaakt van hergebruikt hout. De gordingen die tegen het bovenste juk en het driehoekspant zijn aangebracht dateren waarschijnlijk jonger dan de kapconstructie en zijn in de 18e of 19e eeuw aangebracht. Het dak is onbeschoten en de dakbedekking is aangesmeerd met kalk.
In het op de zolder zichtbare muurwerk van de achtergevel van het huis tekenen zich de ontlastingsbogen van de verdiepingsvensters af. In de westelijke borstwering valt bij het zuidelijke spantbeen een diagonale naad op. In het gepleisterde muurwerk ten noorden hiervan kunnen vlechtingen worden onderscheiden. Dit betekent dat in de westgevel een oudere topgevel is opgenomen. Gezien de steile hoek waaronder is gemetseld en de ruimte tussen de naad en de muur tussen het voor- en achterhuis gaat het waarschijnlijk om een eenlaags gebouw. Of dit gebouw tegen het voorhuis stond of los ervan is niet met zekerheid te zeggen. De schuinte van de top aan de noordzijde is niet meer aanwezig. Ter plaatse van het rookkanaal tussen de spanten is de borstwering vervangen. In het noordelijke deel van de borstwering zijn twee verticale naden zichtbaar. Mogelijk gaat het hier om een opening voor een hijsluik. Uit het feit dat ter plaatse geen bijbehorende sporen in het dakvlak zichtbaar zijn, zou opgemaakt kunnen worden dat de sporen en de dakbedekking na 1630 zijn vervangen. Wat betreft de muurplaat op de westelijke borstwering is dit zeker het geval.
Ook in de oostelijke borstwering zijn aan de noordzijde twee verticale lijnen zichtbaar, waarvan de zuidelijke een naad betreft. Ook hier is geen duidelijke verklaring voor.
Op zolderniveau is zichtbaar dat de noordelijke muur, die de scheiding vormt tussen het voor- en achterhuis, in de oorspronkelijke opzet een buitengevel is geweest. Hieruit volgt dat het voorhuis ouder is dan het achterhuis. Het thans witgeschilderde muurwerk is uitgevoerd in een metselverband van koppen en strekken. Hierin tekent zich aan de westzijde een dichtgemetselde vensteropening af met een halfsteens ontlastingsboog erboven.
De noordmuur op de zolder van het achterhuis. Deze muur, die de scheiding vormt tussen het voor- en achterhuis, is in de oorspronkelijke opzet een buitengevel geweest. Dit kan worden opgemaakt uit de vensteropeningen die zich in het pleisterwerk aftekenen (grijs). Hieruit volgt dat het voorhuis ouder is dan het achterhuis. In de doorgang tussen de zolders van het voor- en achterhuis bevindt zich een eiken strokendeur die op grond van de plaats en vormgeving aan de verbouwing van 1630 kan worden toegeschreven.
Een tweede voormalig venster is minder duidelijk, maar bevindt zich naast de doorgang naar het voorhuis. Aan de andere zijde van de muur is deze opening nog duidelijk herkenbaar. Boven deze opening is een derde aanwezig, waarvan de ontlastingsboog zich buitendaks bevindt.
Het oostelijke, buitendakse deel van de muur tussen het voor- en achterhuis, gezien vanuit het zuiden. In het muurwerk is een voormalig venster zichtbaar dat ter hoogte van de vliering zat en dat zich ook aan de binnenzijde boven de doorgang tussen beide zolders aftekent. Aan de buitenzijde is zichtbaar dat deze opening zich vrijwel midden in de gevel bevindt. Een tegenhanger van het eveneens op de zolder van het achterhuis zichtbare westelijke venster is waarneembaar. Wel zijn ruim een meter ten oosten van de hogere ontlastingsboog in het buitenwerk van de gevel twee verticale naden zichtbaar (de foto toont enkel de westelijke). Vanwege het onregelmatige metselverband is niet goed vast te stellen of het hier om een ingekapte opening gaat of om een opening die oorspronkelijk in het muurwerk is opgenomen.
Het betreft een lichtopening (voor de vliering) die zich met het onderstaande venster midden in de gevel bevindt. Een tegenhanger van het westelijke venster is buitendaks aan de oostzijde niet zichtbaar. Wel zijn ruim een meter ten oosten van het voormalige vlieringvenster twee verticale naden aanwezig. Het zou hier om een oorspronkelijke opening kunnen gaan, maar door het onregelmatige metselverband is dit niet zeker. Bij het dichtmetselen van de opening is het bovenstaande muurwerk vervangen.
De eikenhouten strokendeur in de doorgang tussen de zolder van het voor- en het achterhuis en het slot dat hierop is aangebracht. De deur kan op grond van de vormgeving toegeschreven worden aan de verbouwing van 1630.
In de doorgang tussen de zolders van het voor- en achterhuis bevindt zich een eiken strokendeur die typologisch aan de verbouwing van 1630 kan worden toegeschreven. Op de stroken is een profiel geschaafd. De vernageling op de klampen aan de achterzijde is met kraslijnen als een regelmatig patroon uitgezet. Van de kruisgehengen waaraan de deur hing, is er nog één over. Twee recentere scharnieren dragen thans de deur. Bijzonder is het zogenaamde schootveerslot dat goed uit 1630 kan dateren.
Het zogenaamde schootveerslot hoort waarschijnlijk bij de eerste opzet van de deur. Sporen van de bevestiging van dit slot aan de scharnierzijde van de deur (A) – en het feit dat de sleutelpijp voor het insteken van de sleutel aan de onderzijde van het gat zit – geven aan dat de deur hier niet op zijn oorspronkelijke plek hangt en is hergebruikt. De draairichting is daarbij gewijzigd, het slot verplaatst en op zijn kop aangebracht.
Wat opvalt, is dat de sleutelpijp van het slot aan de onderzijde van het gat zit. Dit betekent dat het slot op zijn kop is aangebracht. Nadere bestudering van de deur wijst uit dat het slot in eerste instantie ook aan de zijde zat waar zich nu de scharnieren bevinden. Hieruit volgt dat de deur op deze plaats is hergebruikt, waarbij de draairichting is gewijzigd en het slot is verplaatst.
De zolder van het voorhuis bestaat uit een vertrek dat ontsloten wordt via een korte gang bij de zuidoosthoek. De kamer is smaller dan de onderliggende ruimte op de verdieping doordat aan de oostzijde een gedeelte ter breedte van de gang met een halfsteens muur is afgescheiden. Deze muur behoort vermoedelijk niet bij de 17e-eeuwse structuur van het huis. Aanwijzing daarvoor is een deurkozijn dat de gang verdeelt in een zuidelijke en een noordelijke helft. Het kozijn is voorzien van een bovenlicht dat thans is dichtgetimmerd, maar in de huidige situatie het zuidelijk deel van de verkeersruimte niet van daglicht kan hebben voorzien.
De korte gang bij de zuidoosthoek van de zolder van het voorhuis. In de gang bevindt zich halverwege een deurkozijn dat de gang verdeelt in een zuidelijke en een noordelijke helft. Het kozijn dateert vermoedelijk uit de 17e eeuw en is voorzien van een bovenlicht, dat waarschijnlijk in de oorspronkelijke opzet de zuidelijke helft van de gang indirect van daglicht voorzag. De huidige indeling van de zolder, waarin dat niet mogelijk is, moet dan geheel of gedeeltelijk na 1630 tot stand zijn gekomen.
Anderzijds zou zonder de houten wand die de scheiding vormt tussen de kamer en het noordelijk deel van de gang het bovenlicht wel kunnen hebben gefunctioneerd. Deze wand lijkt gezien de constructie en de gebruikte delen later te zijn geplaatst. Dit zou echter ook gelijktijdig met de muur gebeurd kunnen zijn. Het kozijn in de gang en de trap naar het achterhuis en de vliering horen hoogstwaarschijnlijk wel bij de 17e-eeuwse opzet van het huis. De trappen zijn gemaakt van grenenhout, waarbij aan de onderzijde gecombineerde L-vormige treden zijn gemaakt en het bovenste deel is uitgevoerd als laddertrap. De 17e-eeuwse datering is gebaseerd op de brede eiken delen met visbek waarmee de trap naar de vliering van de zolderkamer is afgescheiden.
De zuidelijke helft van de gang in de zuidoosthoek van de zolder van het voorhuis. In dit gedeelte van de verkeersruimte bevindt zich een korte trap naar de zolder van het achterhuis, die is gecombineerd met de trap naar de vliering van het voorhuis. De trappen zijn gemaakt van grenenhout en behoren bij de 17e-eeuwse opzet van het huis.
De zolderkamer en de gang hebben een vloer van grenen delen, verbonden met een losse veer. Bij de zuidwesthoek van de kamer is echter een smalle strook tussen het rookkanaal en de westgevel uitgevoerd in metselwerk. Het betreft een zeer flauw troggewelf, waarvan de bovenzijde nagenoeg vlak is. Onduidelijk is of het hier om een 17e-eeuws relict gaat of een constructie die bij de schouw behoort. Het doel is echter niet direct duidelijk, ook omdat sporen die er op wijzen dat de hele vloer als zodanig uitgevoerd is geweest niet direct zichtbaar zijn. In de kamer is onder de trap een kast gemaakt die vermoedelijk later is aangebracht.
De kast in de zuidoosthoek van de ruimte op de zolder van het voorhuis. De kast is gemaakt onder de 17e-eeuwse trap naar de vliering en betreft waarschijnlijk een latere, mogelijk 18e-eeuwse toevoeging. Aanwijzingen daarvoor zijn de verschillende delen die voor de wanden zijn gebruikt en het feit dat de kast precies tussen de trap en het mogelijk 18e-eeuwse rookkanaal is aangebracht. Ook is de wand tegen de binnenzijde van de trapboom gespijkerd. Bij een gelijktijdig maken van trap en kast had volstaan kunnen worden met het laten doorlopen van de buitenste wandplanken tot op de vloer. In de kast is de binnenzijde van een voormalig venster zichtbaar met ijzeren duimen voor luiken.
Aanwijzingen daarvoor zijn het feit dat de kast precies tussen de trap en het mogelijk 18e-eeuwse rookkanaal is aangebracht. Ook is de wand tegen de binnenzijde van de trapboom gespijkerd. Bij een gelijktijdig maken van trap en kast had volstaan kunnen worden met het door laten lopen van de buitenste wandplanken tot op de vloer. Voor de toegang tot de kast hangt een opgeklampte deur aan kruisgehengen. In de kast is de binnenzijde van een voormalig venster zichtbaar met ijzeren duimen voor luiken.
De kapconstructie van het voorhuis bestaat uit één spant, dat in tegenstelling tot de zolderbalklaag evenwijdig aan de voorgevel is geplaatst. De eikenhouten constructie is dendrochronologisch gedateerd in 1539 en opgebouwd uit twee gestapelde jukken. Telmerken zijn niet aangetroffen. Van het onderste juk op het niveau van de zolder zijn de gekromde spantbenen in de strijkbalken langs de oost- en westgevel gepend.
De westelijke helft van het onderste juk van de kapconstructie van het voorhuis. De kapconstructie van het voorhuis bestaat uit één spant dat – in tegenstelling tot de zolderbalklaag – evenwijdig aan de voorgevel is geplaatst. De eikenhouten constructie is dendrochronologisch gedateerd in 1539 en opgebouwd uit twee gestapelde jukken. Het korbeel van dit juk is zowel in het spantbeen als in de dekbalk gepend. Tussen het spantbeen en de fliering hebben windschoren gezeten, die eveneens met pen-en-gat in de fliering staken. Uit deze constructiewijze en het ontbreken van verdere gaten voor windschoren kan worden opgemaakt dat het voorhuis het volume heeft van een bouwdeel dat rond 1540 het achterhuis heeft gevormd van een huis haaks op de Ruiterstraat.
Het korbeel van dit juk is zowel in het spantbeen als in de dekbalk gepend. Tussen het spantbeen en de fliering zijn windschoren aangebracht geweest, die eveneens met pen-en-gat in de fliering staken. Het ontbreken van deze pengaten in het na de pengaten volgende gedeelte van de fliering tot aan de voorgevel, geeft aan dat het bouwdeel waartoe de kapconstructie en de voormalige gevel tussen het voor- en achterhuis behoorden net zo diep is geweest als het huidige voorhuis. In combinatie met de sporen van een achtergevel in de muur tussen het voor- en achterhuis kan worden opgemaakt dat het voorhuis de omvang heeft van wat in de 16e eeuw het achterhuis moet zijn geweest van een diep gebouw aan de Ruiterstraat, waarbij de kapconstructie behoort en waarschijnlijk de onderliggende balklagen. Op het onderste juk staat een veel lichter exemplaar, waarvan het korbeel tegen het spantbeen is genageld en ook het windverband met spijkers is vastgezet. Eigenaardig aan de kapconstructie is het ontbreken van een nokstijl of driehoekspant ter ondersteuning van een nokgording. Mogelijk is een dergelijke constructie wel aanwezig geweest, maar verwijderd bij het in de tweede helft van de 20e eeuw herstellen van de noordelijke helft van het westelijke dakvlak.
De westelijke helft van het bovenste juk (eerste vliering) van de kapconstructie van het voorhuis. In tegenstelling tot het onderste juk is het bovenste juk veel lichter gedimensioneerd.
Boven de zolder bevinden zich twee vlieringen. Beide ruimten zijn ongedeeld. De vloeren zijn gemaakt van grenen delen die zijn gelegd op kinderbinten die rusten in de gevels en op de jukken. Over de naden van de vloer van de onderste vliering zijn stoflatten aangebracht. In deze vloer bevindt zich bij de noordwesthoek een luik. In de zuidmuur tekent zich aan de hand van scheuren in het pleisterwerk een venster af. Aan de kinderbinten van de tweede, bovenste vliering hingen tot voor kort droogstokken voor de was.
De eerste vlieringzolder boven het voorhuis, gezien naar het zuiden. In de zuidmuur tekent zich aan de hand van scheuren in het pleisterwerk een venster af (grijs), dezelfde opening die ook aan de buitenzijde van de gevel is waargenomen.
Conclusie
Uit het bouwhistorisch onderzoek blijkt dat de bouwgeschiedenis van Ruiterstraat 14 zich anders heeft voltrokken dan tot nu toe werd verondersteld. Uit de combinatie van bouwsporen in de muur tussen het voor- en achterhuis en de kapconstructie van het voorhuis blijkt dat het voorhuis in oorsprong het achterhuis moet zijn geweest van een diep huis aan de Ruiterstraat. Over de opzet van dit dendrochronologisch gedateerde huis uit circa 1540 zijn geen aanwijzingen gevonden. Opmerkelijk is wel de breedte van bijna 9 meter, wat vermoedelijk de aanleiding is geweest om de balklagen van het achterhuis evenwijdig aan de zijgevels te leggen voor de kleinste overspanning. Als gevolg hiervan heeft men voor het plaatsen van de kapconstructie gekozen om de spantbenen in de strijkbalk te pennen. Op zichzelf heeft dit voor de spatkracht van de kap weinig gevolgen, aangezien de strijkbalk door de kinderbinten verankerd is aan één van beide moerbalken.
Zoals blijkt uit de bouwsporen in de westelijke zijgevel van het huidige achterhuis stond achter het 16e-eeuwse gebouw een lager dwarshuis. Waarschijnlijk betrof het een eenlaags gebouw. De huidige balklaag van de verdieping in het achterhuis zou gezien het gebruik van eikenhout voor de kinderbinten en de richting van de moerbalk nog deel van dit gebouw uitgemaakt kunnen hebben. Mogelijk dat aanvullend onderzoek naar deze draagconstructie hier meer licht op zal werpen.
Een ingrijpende verbouwing en uitbreiding van het 16e-eeuwse gebouw vindt plaats rond 1630. Hoewel de volgorde niet helemaal zeker is, lijkt Ruiterstraat 16 als eerste te zijn gebouwd tegen het achterhuis van nummer 14. Dit nieuwe huis is onlosmakelijk met Ruiterstraat 14 verbonden, aangezien in Ruiterstraat 14 de toegang en de trap zijn gesitueerd. Vermoedelijk zal dan ook nadat het interieur in beide huizen tot stand was gekomen het 16e-eeuwse voorhuis zijn afgebroken, waardoor een open ruimte voor het gebouw ontstond. Volgens het schilderij dat Hendrick Hoet rond 1640 van Zaltbommel maakte werd deze vermoedelijk als tuin aangelegde ruimte van de straat gescheiden met een muur.
Hoewel hierover weinig met zekerheid kan worden gezegd, lijkt het maken van deze buitenruimte niet zozeer praktisch als wel met status van doen te hebben. Ook langs de Nieuwstraat zijn verschillende huizen zichtbaar met een dergelijk voorplein of tuin.
Bij een vluchtig bezoek aan Ruiterstraat 16 kon worden vastgesteld dat dit huis zowel op de begane grond als op de verdieping rijk is aan interieurafwerking, ondermeer uit de 17e eeuw. Dit in tegenstelling tot nr. 14, waar de interieurafwerking op enkele deuren na niet ouder dateert dan de late 19e eeuw. Blijkbaar bestond er een duidelijk verschil in gebruik tussen beide bouwdelen. Dat verschil komt ook tot uitdrukking in het feit dat de keuken van Ruiterstraat 14-16 in de 17e-eeuwse situatie aan de oostzijde van Ruiterstraat 16 lag, in de bebouwing aan de Strikstraat. In de opzet van nummer 14 ontbreken kenmerken die wijzen op het gebruik van dit deel van het gebouw als woning. Er lijkt hier eerder sprake van een bedrijfsmatig gebruik.
Hoewel er vooralsnog weinig met zekerheid kan worden gezegd, is het niet uitgesloten dat Ruiterstraat 14 gebruikt werd als (onderdeel van) een brouwerij. Deze veronderstelling is gebaseerd op een aantal gegevens. Zo wordt in het onderzoek naar de geschiedenis van Ruiterstraat 16 door E. de Jong aangenomen dat de huizen die in 1650 het hoogst worden aangeslagen Ruiterstraat 14 en 16 zijn. Het huis dat op de kaart van Hoet aan de westzijde van Ruiterstraat 14 is getekend, oogt echter aanzienlijk groter dan Ruiterstraat 14 en 16 samen. Het bestaat uit een groot dwars voorhuis en een L-vormig achterhuis rond een binnenplaats. Ook het dwarshuis ten westen hiervan heeft een niet onaanzienlijke omvang. Als deze huizen als hoogst aangeslagen worden bestempeld blijft aan het einde van de straat nog het ‘huys ende Brouwerye van Schepen Kerckwijck’ over. De opzet van Ruiterstraat 14-16 als twee huizen die feitelijk één object vormen lijkt sterk op een type brouwerij dat in Haarlem werd gebouwd. Om het ontstaan van een monopolie tegen te gaan, waren de brouwers in deze stad verplicht om naast hun brouwerij te wonen. Dit leverde in een aantal gevallen gebouwen op die uit twee huizen met één voordeur bestonden. Onbekend is of ook in Zaltbommel een zelfde verordening gold als in Haarlem. Sporen in Ruiterstraat 14 die wijzen op het gebruik van het gebouw als brouwerij zijn helaas niet eenduidig. Zo zou de dichtgezette lage doorgang in de achtergevel toegang gegeven kunnen hebben tot de stookruimte voor de ketels. Verdere aanwijzingen daarvoor ontbreken echter. Dat zelfde geldt voor het gemetselde gedeelte van de zoldervloer in het voorhuis. Dit zou een restant van een kiemvloer kunnen zijn, maar zeker is het niet. Een gebouw dat wel bij een brouwerij behoord kan hebben en mogelijk als bierkelder heeft gediend is het pakhuis aan de Lange Strikstraat 2-4. Eigenaardig is dat dit gebouw niet op de kaart van Hoet is afgebeeld, terwijl Ruiterstraat 16 op de zijgevel ervan lijkt te zijn gebouwd.
Wat de functie van Ruiterstraat 14 ook geweest is, in het tweede of derde kwart van de 18e eeuw lijkt het voorhuis geschikt te zijn gemaakt voor bewoning als tegen de muur met het achterhuis schouwen worden aangebracht. Het is niet uitgesloten dat op dat moment ook pas de voorkamer op de begane grond wordt afgescheiden. In de 17e-eeuwse situatie zou hier sprake geweest kunnen zijn van één ruimte die als hal dienst deed.
De meest ingrijpende verbouwing na 1630 vindt plaats in het laatste kwart van de 19e eeuw. Vanaf dat moment wordt de woning gesplitst in tweeën. De aanleiding hiervoor komt uit het bewonersonderzoek niet duidelijk naar voren. De gevolgen voor het gebouw zijn echter helder. Elke woning krijgt een eigen voordeur, waarvoor de oorspronkelijke entree wordt verbreed. In de brede achterliggende gang wordt een scheidingsmuur geplaatst. Dit gaat ten koste van het gedeelte van de 17e-eeuwse bordestrap naar de verdieping zodat in beide huizen een nieuwe trap moet worden gemaakt. In Ruiterstraat 14 wordt daarvoor een strook aan de oostzijde van het achterhuis afgescheiden. In deze nieuwe ruimte kan tevens een wc worden ondergebracht en een schouw voor de nieuw gemaakte keuken ter plaatse van de restruimte naast het achterhuis. De nieuwe woning wordt naar de dan gangbare mode afgewerkt.
Bronnen
M.W. Enderman en drs. B. Olde Meierink Bouwhistorische opname en waardestelling van Ruiterstraat 14. Bureau voor Bouwhistorie en Architectuurgeschiedenis. Utrecht 2008.
S. Tasseron, L. Kortmann, M. Doeser. TU Delft. Ruiterstraat 14 en 16. Delft 2004.
Professor Esso J. de Jong . Overzicht Geschiedenis Ruiterstraat 16 van 1700 tot 1984. Ongepubliceerd 1984
Prof. ir. Esso J. de Jong . Geschiedenis Ruiterstraat 14-16 en hun erven van 1572 tot 1972. Ongepubliceerd. Jaartal niet bekend
Verpondingsregister 1650. Rijksarchief voor Gelderland. Arnhem
Rechterlijk archief Zaltbommel. Rijksarchief voor Gelderland. Arnhem
Notariele acten vanaf 1817
J.H. de Groot. Zaltbommel. Uitgave Europese bibliotheek Zaltbommel 1979
Isa Masselink-Woltjer. Ongepubliceerd archief onderzoek. Den Haag. 2012-2015
Juni 2015